9. Opdracht om te dopen
Wat zijn leerlingen?
De opdracht van Jezus om het Goede Nieuws te brengen geldt voor het hele volk van God van alle tijden en plaatsen, want er staat dat dit moet gebeuren over de hele aarde.
Het brengen van het Goede Nieuws betekent: het werk van Jezus, de beloften en het plan van God bekendmaken.
Want de mens moet iets geestelijk ‘tastbaars’ hebben om in te geloven.
Geloven is nooit vaag, maar altijd concreet.
Geloven is een werking van de geest, maar deze moet in de geestelijke wereld iets reëels hebben om zich aan te hechten: een woord, een belofte, een uitspraak, een aanwijzing, een waarschuwing of iets dergelijks.
Als God niets zegt, zal de mens niet in Hem kunnen geloven.
Wanneer het woord van God gebracht wordt, kan iemand het in geloof aanvaarden of het verwerpen.
Dus door te luisteren komt men tot geloof en wat men hoort is de verkondiging van Christus (Romeinen 10:17).
Doordat de mens het Goede Nieuws hoort, krijgt hij iets waaraan hij zich met zijn geest kan vasthouden en zo wordt zijn geloof gericht op God en zijn Zoon.
Het geloven, zoals God bedoelt, heeft als resultaat dat men Jezus als voorbeeld aanneemt en zich zijn plaatsvervangend lijden toe-eigent, want Hij is het (mensgeworden) woord van God.
‘In zijn woorden blijven’, betekent volhardend en standvastig erin geloven hoe de omstandigheden ook zijn of dreigen te worden.
We belijden dan: "Wat de Heer gesproken heeft, is waar en dit komt altijd uit."
Door het geloof in de woorden van God word je een volgeling van Jezus Christus.
Volgeling of leerling ben je als je zijn voetstappen drukt en als je in nauw contact met je Heer leeft.
Jezus spreekt over ‘mijn’ leerlingen, dit wil zeggen zijn navolgers.
Zo schrijft Paulus: Dus volg mij na, zoals ik Christus navolg (1 Korintiërs 11:1).
Je wordt niet vanzelf of automatisch een volgeling of leerling, maar alleen langs de weg van het geloof.
Je wordt het ook niet door ‘veronderstelde wedergeboorte’ of door een uiterlijke doophandeling of door andere menselijke verzinsels of instellingen, maar alleen omdat je met je hart het Goede Nieuws van God aanvaardt.
Een kind heeft wel het vermogen in zich om te geloven, maar dit richt zich bij zijn ontwikkeling eerst op het natuurlijke leven.
Daarop moet het zich voor het grootste deel het eerst oriënteren en pas later op het geestelijke.
Niet het geestelijke is er als eerste, maar het aardse; pas daarna komt het geestelijke (1 Korintiërs 15:46).
Het geloof dat op God en zijn woord gericht is, wordt gevolgd door het opnieuw geboren worden.
Door het geloof is de gemeenschap met God tot stand gekomen en het opnieuw geboren worden is de vernieuwing van denken die door Gods woord wordt bewerkt.
Als je je naar God keert en Jezus Christus als het woord van God als basis en doel van je leven aanneemt, krijg je het voorrecht om een zoon van God te worden (zie Johannes 1:12).
Het begin van ons leven is natuurlijk, het opnieuw geboren worden is het begin van de geestelijke mens.
Het is het begin van het geestelijke ontwikkelingsproces om te komen tot de nieuwe mens (zie Efeziërs 4:24).