Erfzonde

3. De leer van de erfzonde

Een paar opvattingen

De leer van de erfzonde is in de dogmatiek verder ontwikkeld in die van de erfschuld en erfsmet.
De erfschuld is dan de schuld van Adam die ook aan ons wordt toegerekend omdat wij door zijn zonde zondaars zijn geworden (zie Romeinen 5:19).
De erfsmet houdt in dat de mens vanaf dat hij verwekt en geboren is, al vuil en verdorven is en dat de hele menselijke natuur zondig en kwaad is.
Wij zijn dus niet in staat om ook maar iets goed(s) te doen, ja zelfs hebben wij de neiging om alleen maar alle(rlei) vormen van kwaad na te jagen (zie vraag 7 Heidelbergse Catechismus).

De mens is dan in zijn wezen gelijk geworden aan satan zelf en dus is hij geen beelddrager van God, maar van satan!
Natuurlijk is dit toerekenen van de schuld van Adam aan zijn nakomelingen in strijd met ons rechtsgevoel.
Daarom heeft men het over een ‘vreemde schuld’.
Men probeert dit dan wel met een voorbeeld duidelijk te maken, door te zeggen "dat in het maatschappelijke leven de kinderen medeverantwoordelijk zijn voor de schulden van de ouders en dat zij een slechte erfenis maar hebben te accepteren" (dr. K. Dijk).

Maar als kinderen dit doen, dan doen ze dit niet vanuit hun rechtsgevoel, maar uit piëteit of om hun eigen goede naam of die van hun ouders.
Geen rechtvaardige wet zal hen dwingen een negatieve erfenis te aanvaarden.
De profeet Ezechiël zegt in 18:20:
Iemand die zondigt zal sterven, maar een zoon hoeft niet te boeten voor de schuld van zijn vader, en een vader hoeft niet te boeten voor de schuld van zijn zoon; wie rechtvaardig is wordt als een rechtvaardige behandeld, en een slecht mens wordt voor zijn slechte daden gestraft.
Geldt dit dan ook niet voor onze eerste vader?
Om dit probleem van de toerekening uit de weg te gaan, leren sommigen dat de erfzondegedachte dit ook niet bedoelt, maar dat Adams schuld werkelijk onze eigen schuld is!
Het gaat dan niet over een noodlot dat de mens overkomt, maar om een schuld waarbij hijzelf betrokkenen is en waarbij dus geen verontschuldiging mogelijk is.
Men zoekt dan een relatie tussen de zonde van Adam en die in het eigen leven en men maakt Adams zonde tot een daad van zichzelf.
Men verklaart zich schuldig omdat men "met de eerste mens heeft meegezondigd."

Begeerte verkeerd?

Zo probeert men op een sluwe (maar ook onlogische) manier de uitspraak van Ezechiël te omzeilen dat iemand alleen maar om zijn eigen zonde sterft.
De conclusie is dan: ‘We deden allemaal mee, al weten we niet hoe!" (dr. K. Schilder).
Om dit weer te verzachten voegt men erbij dat dit medezondigen alleen maar ‘in Gods oog’ is.
Op grond van Hebreeën 7:5-10 heeft men dit gedaan ‘in de lendenen van Adam’, zoals Levi naar men beweert, concreet en reëel boog voor Melchisedek die generaties eerder leefde.

Op deze wijze wordt dan de uitspraak van Paulus in Romeinen 5:12 verklaard dat ieder mens heeft gezondigd.
De zonde van Adam is dan de persoonlijke zonde van ieder mens.

Augustinus kan wel de grondlegger genoemd worden van de huidige erfzondeleer.
Hij leert dat de zonde overgeërfd wordt, vandaar de naam ‘erfzonde’.
Adam heeft het kwaad aan zijn nageslacht ‘gelegateerd’.
De zonde wordt dus ‘mechanisch overgeplant’.
Daarbij denkt deze ‘kerkvader’ allereerst aan de begeerte die hij praktisch gelijk stelt aan de seksuele drift.

Hij zegt dat door de begeerte, die een begeleidend verschijnsel bij de verwekking is, de erfzonde overgaat op de kinderen.
Hij schrijft dat zelfs de mens die nooit de minste dagelijkse zonden bedreven heeft, toch nog een zondaar is vanaf het eerste moment van zijn leven.
Daarom verwijst hij de onge’doop’te kinderen als zij sterven, naar de hel, al is dan hun ‘straf’ zachter dan die van hen die persoonlijke zonden hebben gedaan.
Thomas van Aquino die de grondmotieven van de rooms-katholieke kerk aangeeft, verzwakt deze straf door te leren dat verloren kinderen vrij van pijn zijn en zich erin verheugen dat zij in hun natuurlijke volmaaktheden in hoge mate deel hebben aan de goddelijke goedheid.
Maar men kan dan beter spreken van een ‘voorgeborchte’ van de hemel in plaats van dat van de hel!

Versterkt door bepaalde ascetische opvattingen in het christendom heeft de mening dat de zonde overgeërfd wordt door (seksuele) begeerte, een funeste invloed gehad op het huwelijksleven en op de onchristelijke negatieve kwalificatie van de seksualiteit.
Men kan maar beter ongetrouwd blijven dan de zonde voort te planten!

Een tijdgenoot van Augustinus is de monnik Pelagius, een strenge asceet, die niet zoals Augustinus vóór zijn bekering, in de zonde heeft geleefd en tegen begeerten te strijden heeft gehad.
Deze heeft vóór zijn bekering ongeveer vijftien jaar met een concubine geleefd en nadat hij haar wegzond, nam hij voor een korte tijd weer een andere.
Pelagius leert dat de val van Adam aan het wezen van de menselijke natuur niets heeft veranderd.
leder mens wordt geboren zoals God Adam heeft geschapen, zonder zonden en zonder deugden.
Wij kunnen dan misschien spreken van ‘het groene gras’.
De mens heeft een vrije wil om te kiezen.
De verbreiding van de zonde wordt bewerkt door verleiding, door het kwade voorbeeld van de omgeving en door de kracht van de gewoonte.

Overerving van de neiging tot zonde

Er kunnen wél mensen zonder zonde zijn, want de genade van God helpt de mens in het bereiken van zijn doel.
Die genade openbaart zich in de vergeving van zonden en in de kracht van God, zijn geest die de mens sterk maakt om zuiver te kunnen leven.
Hij leert dat wij geen navolgers van de zonde van Adam moeten zijn, maar leerlingen van Christus die ons een voorbeeld heeft nagelaten.
In de kerk zegeviert de leer van Augustinus, maar het pelagianisme blijft ook voortleven, daar het zich aansluit bij het goede en het koninklijke van de natuurlijke mens.

Calvijn is een navolger van Augustinus.
Ook hij leert dat de verdorvenheid van de ouders overgaat op de kinderen, zodat iedereen zonder uitzondering vanaf het ogenblik van de geboorte besmet is.
"Adam was de wortel en niet slechts de voorvader van de menselijke natuur."
Komt ooit een reine uit een onreine - niet één (Job 14:4 NBG).
De erfzonde is bij hem een erfelijke verdorvenheid van onze natuur.
In Adam bevindt zich volgens hem de wortel van de menselijke natuur en deze ligt onder de toorn van God.
Calvijn doet wijselijk geen uitspraak over hoe de zonde zich dan wel voortplant.

Ook Luther ‘maakt de zonde groot’.
Hij zegt dat de mens door de erfzonde een monster is geworden, een vuilnishoop en verrotting.
Van grote invloed is later de leer van Arminius, de bekende theoloog uit de tijd van de remonstrantse en contraremonstrantse twisten in ons land.
Hij leert dat het effect van Adams zonde op de zedelijke toestand van zijn nakomelingen overeenkomt met de natuurlijke wet van de erfelijkheid.
Men erft de neiging tot zonde, maar deze vatbaarheid impliceert geen schuld.
Straf wordt alleen opgelegd op daadwerkelijke zonden die de mens vrijwillig heeft bedreven.
De doden werden op grond van wat in de boeken stond geoordeeld naar hun daden (zie Openbaring 20:12).
Deze visie overheerst in de Angelsaksische wereld bij de presbyterianen, congregationalisten, episcopalen en methodisten.

Een scala aan ongeestelijke meningen

Het is wel duidelijk dat alle genoemde opvattingen, die slechts een greep zijn uit het scala aan meningen, geen rekening houden met de strijd in de geestelijke wereld.
Bovendien kan men zo de zonde niet verklaren, maar alleen belijden.
In deze redeneringen komt men steeds weer knel te zitten tussen allerlei tegenstrijdige gedachten waarvoor men geen oplossing heeft.
De demonen hebben zich, naar hun gewoonte, gecamoufleerd en de christenen hebben eeuwenlang de oorzaak van de zonde op de verkeerde plek gezocht.

Ook de zogenaamde ‘Noorse broeders’ houden geen rekening met de wezenlijke auteur van de zonde.
Ze maken verschil tussen zonde hebben en zonde doen.
Ze beroepen zich hiervoor op Romeinen 8:3 (NBG), waar de apostel opmerkt dat God zijn Zoon gezonden heeft in een vlees, aan dat der zonde gelijk.
Zij maken hieruit op dat Jezus wel zonde had, maar ze niet deed.
De auteur van alle gerechtigheid zou dan ook hebben moeten bidden: Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen uit het lichaam van deze dood? (Romeinen 7:24, HSV).
Wanneer we letten op de vier betekenissen van zonde die we hiervoor behandeld hebben, betekent ‘zonde hebben’: men heeft een zondemacht in zich en men is dus gebonden of bezeten.
Of men draagt een zondeschuld in zich als gevolg van het kwaad dat men heeft gedáán.
Dan is er nog de mogelijkheid dat de innerlijke mens wel gemeenschap met demonen heeft gehad, maar dat de vrucht nog niet als daad geboren of geopenbaard is.
Men heeft dan zondige gedachten.
Nu heeft onze Heer nooit zonden gedaan, dus kan er bij Hem ook geen sprake zijn van schuld.
Ook heeft Hij geen zonde gekend, dus geen contact gehad met satan (zie 2 Korintiërs 5:21).

Jezus zegt: De overste van de wereld komt en heeft aan Mij niets (zie Johannes 14:30).
Als het dus waar is dat Jezus zonde heeft gehad en dit woord nog enige reële betekenis heeft, dan blijft alleen de mogelijkheid over dat er demonen in Hem hebben gewoond.
En dan berust de beschuldiging van de Farizeeën dat Hij bezeten is, inderdaad op waarheid (zie Johannes 8:52).
We zien zo welke godslasterlijke conclusies we moeten trekken als we van de zonde een abstractie maken die nauw verbonden is met de menselijke natuur.

Maar de apostel bedoelt in Romeinen 8:3 dat Jezus dezelfde menselijke natuur en hetzelfde lichaam heeft aangenomen waardoor demonen bij mensen hun boze daden in de zichtbare wereld brengen.
Zoals er staat in Efeziërs 2:2: … de geest die nu werkzaam is in hen die God ongehoorzaam zijn.

Tijdens zijn leven op aarde strijdt Jezus tegen de zonde die buiten Hem is.
Ook wij die door Hem van schuld en gebondenheden bevrijd zijn, hebben geen strijd tegen vlees en bloed.
We hoeven niet te vechten tegen onze eigen natuur, maar tegen de demonen buiten ons, die verleiden en pressie uitoefenen.
Daarom staat er in Jakobus 4:7: Onderwerp jullie dus aan God en verzet je tegen de duivel, dan zal die van je wegvluchten.
En Hebreeën 12:4 zegt: Jullie hebben in jullie strijd tegen de zonde (machten) jullie leven nog niet op het spel gezet.

In de leer van de erfzonde wordt de mens als van nature zondig voorgesteld.
Hij is dan in zijn wezen gelijk aan satan.
Maar dan kan hij evenmin als deze gered worden, want dan moet hij ‘van zichzelf bevrijd’ worden.

Hoe zit het dan wél?

De mens moet alleen maar losgemaakt worden van satan, met wie hij (eventueel) in contact staat.
Jezus leert zijn volgelingen daarom niet bidden: Verlos ons van onszelf, maar red ons uit de greep van het kwaad, dus concreet: van satan (zie Matteüs 6:13).
Satan is uit zichzelf ongehoorzaam geworden en hij is bewust de kant van de leugen opgegaan.
Hij is gevallen en God heeft hem voor eeuwig (moeten) verstoten, want duisternis kan geen contact hebben met licht.

De mens is van nature zeer goed (zie Genesis 1:31), maar hij is ongehoorzaam gewórden.
Hij heeft de weg van de waarheid verláten en de leugen geloofd.
Hij is ook gevallen, maar God heeft hem niet verstoten.
De mens is door verleiding bezweken en wanneer hij van satan bevrijd is, kan God hem weer herstellen en gebruiken.
In Hebreeën 2:16 staat: Het moge duidelijk zijn: hij is niet begaan met het lot van engelen (demonen), Hij is begaan met het lot van de nakomelingen van Abraham.

De erfzondeleer is een demonische inspiratie om de mens gelijk te schakelen met satan zelf.
De theologie houdt geen rekening met het bestaan van satan en zijn demonen.
De woorden van Paulus over onze strijd in de geestelijke wereld zijn voor theologen alleen maar een woordenspel.
De méns is voor hen de auteur van het kwaad en ook de bewerker ervan.

De theologie heeft satan uit haar denken geëlimineerd en de hypothese (= een stelling die nog niet bewezen is) van erfzonde, erfschuld en erfsmet in zijn plaats gesteld.
De vijand van de mens is nu de mens zelf.
Men vecht niet tegen demonen en men wil niet meer van hén bevrijd worden, maar van zichzelf.
Zo is het christendom tot een religie verworden waarin de mens zich agressief tegen zichzelf opstelt, iets wat zelfs in de dierenwereld niet voorkomt!

Zonde is geen biologisch verschijnsel.
Luther zegt: "De erfzonde in de mens lijkt op een baard van een man, die, al wordt hij vandaag afgeschoren, toch morgen weer aangroeit; en dit houdt aan zolang de mens leeft, pas bij de dood komt er een einde aan.
Zo blijft ook de erfzonde in ons leven, zolang wij op aarde zijn, maar wij moeten haar tegenstaan en haar steeds weer afscheren."
Met dit beeld drukt Luther dus uit dat de zonde in de mens geen vreemd element is, geen vijandig, een niet bij hem behorend verschijnsel, maar een vanzelfsprekend begrip.

Op bepaalde tijden worden de nagels afgeknipt en gemanicuurd, of het haar van de baard afgeschoren tot de huid glad is.
Deze bewerking moet dan de kracht om te overwinnen door de geest van God in de christen voorstellen.
Wat een voorbeeld van de armoede van het ‘evangelie’, gebracht door de reformatoren.

Ook in sommige pinksterkringen richt men zich in verband met dit belangrijke onderwerp niet op wat boven is, dus in de geestelijke wereld, maar slechts op wat op aarde is (zie Kolossenzen 3:2 en de site Geestelijk denken).
Men gaat daar van de gedachte uit dat de verbreiding van de zonde te maken heeft met de mannelijke zaadcel en met de onzuiverheid van het bloed.
Om deze bewering te onderbouwen, doet men geen beroep op de Bijbel, maar baseert men zich onterecht op verklaringen van artsen en biologen.
Men begrijpt, zoals het lijkt, totaal niet wat zij bedoelen.
Men denkt te doen te hebben met een ontaarde mentaliteit die zich onverbiddelijk voortzet in het nageslacht.
Eigenschappen die onderdeel uitmaken van en ‘ingeboren’ zijn in de verdorven natuur van de mens en die daarom een opnieuw geboren worden nodig maken.
Elke arts kan volgens hen vertellen dat de eigenschappen van het hele voorgeslacht via de mannelijke zaadcel worden doorgegeven.
De vrouw wordt nauwelijks genoemd, maar Adam wordt voor de overtreding verantwoordelijk gesteld.
Vandaar dat de wet volgens hen in Exodus 20 zegt: die de kinderen laat boeten voor de schuld van de ouders (NBG: vaders).

Jezus heeft geen aardse vader, maar is als mens door de heilige geest in de moederschoot verwekt.
Zijn leven is uit de Vader en Hij weet dat dit met de mens niet zo is (zie Johannes 2:24-25).
De uitspraak dat de eigenschappen van het hele voorgeslacht alleen via de mannelijke zaadcel overgedragen worden, is wel merkwaardig.
Want wat de erfelijkheidsleer betreft is het zo ‘dat ieder langs geslachtelijke weg ontstaan wezen zijn aanleg dubbel verworven heeft’ (Algemene Winkler Prins).
Elk kind kan daarom vertellen dat het zowel eigenschappen van zijn vader als van zijn moeder heeft.
Van beiden de helft en van daaruit wellicht ook weer totaal nieuwe.

Volgens bovengenoemde visie kan David niet zeggen: In zonde heeft mijn moeder mij ontvangen (zie Psalm 51:7 NBG), maar ‘in zonde heeft mijn vader mij verwekt’.
Wat het opnieuw geboren worden betreft, is het zo dat dit een gebeurtenis is in de geestelijke wereld.
Hierbij wordt de innerlijke mens uit de macht van de duisternis getrokken en overgeplaatst in het koninkrijk van God.
Dat Jezus geen zonde gekend of gedaan heeft, komt doordat Hij vanaf het begin van zijn leven door de Vader geheiligd is (zie Johannes 10:36).

leder kind is trouwens in zijn gelovige ouders geheiligd en niet ‘in Christus’, zoals het ‘doop’formulier beweert (zie 1 Korintiërs 7:14).
Zoals zijn ouders zorgen voor zijn eten en kleren en zij zijn natuurlijke beschermers zijn, zo zijn ze dit ook in de geestelijke wereld.
Ze horen in de bres te staan wanneer demonen van zonde en ziekte hun kind aanvallen.
Hun taak is om ten behoeve van het weerloze kind de demonen tegen te houden die het soms al vanáf het moment dat het verwekt wordt, belagen.
Als demonen het kind overweldigd hebben, zullen de ouders die in opdracht van Jezus uitdrijven.

Zij kunnen en willen dit doen met de wijsheid en de kracht die zij gekregen hebben door de geest van God.
Dat hierbij de steun van de broers en zussen in de gemeente niet gemist kan worden, zal duidelijk zijn.
Zo verlangen zij hun kinderen te heiligen, dat is af te zonderen voor de Heer, totdat dezen later zelf hun eigen keus kunnen maken.

Als ouders heiligen wij onze kinderen soms helaas te laat, omdat wij de demonen vaak bestrijden, als zij zich al geopenbaard hebben.
Wij weten nog niet altijd wat er in de mens omgaat (zie Johannes 2:25).
Maar Jezus wordt door zijn Vader volkomen geheiligd, zodat Hij zonder zonde kan opgroeien.
Het is onbegrijpelijk dat men van de belijdenis van David (in Psalm 51) in een concrete situatie een pijler van de leer van de erfzonde heeft kunnen maken.
Want de reden van zijn ontboezeming heeft totaal niets te maken met deze door mensen bedachte visie!
We hebben gezien dat veel mensen geïrriteerd worden als we de geboorte van David met zonde van zijn moeder in verband brengen.
Hoewel David dit zelf wel doet, haalt men verruimd adem als geleerd wordt dat ieder mens in zonde wordt ontvangen en geboren!

Geen druppel bloed

Voor de natuurlijke verklaring van de erfzonde hebben sommigen het volgende bedacht:
"Het feit dat wij zondaren zijn en het feit dat wij oud worden en sterven, wordt op ons overgedragen door onze vader en niet door onze moeder.
Van vader op zoon, van vader op dochter.
Zonde en dood worden door middel van de bloedstroom aan ons doorgegeven.
Er is geen druppel van uw moeders bloed in uw lichaam.
Het feitelijke bloed in uw lichaam heeft u gekregen via het zaad van uw vader.
En daarom moeten wij allemaal sterven en daarom zijn we allemaal zondaars, omdat dat bezoedelde bloed door onze aderen vloeit.
Er heeft maar één Persoon op aarde geleefd, die niet het bedorven bloed van Adam door zijn aderen had vloeien.
Daarom was het absoluut noodzakelijk dat Jezus Christus uit een maagd werd geboren.
Het bloed dat door Hem vloeide, was niet het zondige, dood verwekkende bloed, want Maria werd overschaduwd door de heilige geest.
En daarom was Jezus geen zondaar.
Hij kon ook niet sterven.
Hij had 100, 200 of 500 jaar kunnen leven.
Hij zou hier zelfs nog altijd leven, omdat Hij onmogelijk kon sterven.
0, zegt u, maar Hij is wel gestorven.
Ja, dat is zo, maar Hij stierf pas en kon pas sterven, toen Hij onze zonden op Zich had genomen."

We zijn het eens met de uitspraak dat er geen druppel bloed van de moeder in het lichaam van het kind is, maar hetzelfde geldt ook voor dat van de vader.
Het bloed wordt namelijk vanaf het begin door het kind zelf geproduceerd.
Erfelijke eigenschappen kunnen zowel van de vader als van de moeder ‘in het bloed’ worden gebracht.
Bij het eenworden van de mannelijke en vrouwelijke zaadcel ontstaat een nieuwe (levens)geest.
Deze is de bouwer en onderhouder van het menselijke lichaam.
Wat onze Heer betreft, wordt in Hebreeën 2:14 gezegd:
Omdat die kinderen mensen zijn van vlees en bloed, is de Zoon een mens geworden als zij om door zijn dood definitief af te rekenen met de heerser over de dood, de duivel,

Jezus is op dezelfde manier mens geworden als wij.
Ook Hij heeft de mogelijkheid gehad om te zondigen (zie Romeinen 8:3).
Als bij de terugkeer van de Heer de gemeente opgenomen wordt en haar leden dus niet sterven, is dit geen zaak van ‘gezuiverd bloed dat dan door onze aders vloeit, van vreemde smetten vrij …’!
Nee, dit is een zaak van de totale overwinning van de zonen van God op de demonen in de geestelijke wereld en van de openbaring van de kracht van de geest (van zowel de mens als van God) over de materie.

Men moet zich toch wel in duizend bochten wringen en allerlei slimmigheden verzinnen om de zonde tot een zaak van vlees en bloed te maken.
Maar men moet in plaats daarvan haar geestelijke oorsprong begrijpen!