Erfzonde

9. De opdracht om het duivelswerk te verbreken

Slangen zullen zij oppakken

Fundamentalistische uitleggers, die zeggen de Bijbel ‘van kaft tot kaft’ te geloven, hebben vaak de volgende interpretatieregel:
Als de letterlijke zin van de Bijbel duidelijk is, zoek dan geen andere betekenis, maar vat elk woord op in zijn oorspronkelijke betekenis, of de directe context moet al duidelijk in een andere richting wijzen.

Met ‘letterlijk’ bedoelt men dan dat zo’n Bijbelgedeelte of tekst in de natuurlijke wereld moet worden uitgelegd.
Zo’n tekst mag dan niet geestelijk worden verklaard, volgens het evangelie van het koninkrijk van de hemel, van Jezus Christus.
Veel uitleggers verwijzen bij deze uitspraak van Jezus naar Handelingen 28:5, waar staat dat Paulus een adder die zich aan hem vastgebeten heeft, van zich afschudt in het vuur en ongedeerd blijft.
Maar we kunnen hier moeilijk zeggen dat Paulus deze slang in actieve zin opgepakt heeft als een voldoen aan deze opdracht.
Het Griekse werkwoord ‘airo’ dat hier het actieve element aangeeft, komt vaak voor in het nieuwe testament en wordt meestal vertaald door wegnemen of meenemen.

De leerlingen nemen het lichaam van Johannes de Doper weg (zie Matteüs 14:12).
Het Lam van God neemt de zonde van de wereld weg (zie Johannes 1:29).
De steen voor het graf van Lazarus wordt weggenomen (zie Johannes 11:39).
Voor de kruisiging roepen de Joden: Weg met Hem, of letterlijk neem deze weg (zie Lucas 23:18).
De gelovigen zullen tegen deze berg zeggen: Hef je op en werp je in de zee, of word weg- of opgenomen (zie Matteüs 21:21 en Marcus 11:23).

In dit laatste beeld stelt de berg de demon voor die in de (geestelijke) afgrond wordt geworpen.
Zo betekent de opdracht: slangen zullen zij opnemen, dat de demonen aangepakt worden en in het dodenrijk worden geworpen.
Zij moeten weggenomen worden (uit het leven van mensen) en verplaatst worden naar de plaats waar ze thuishoren.
Zo zegt de Heer ook tegen zijn leerlingen en dus ook tegen ons dat wij in zijn autoriteit slangen en schorpioenen mogen vertrappen (zie Lucas 10:19).

Er zijn demonen die weigeren te vluchten als het evangelie van het koninkrijk van de hemel wordt gebracht.
Ze laten zich niet verjagen door het woord van gezag dat uitgaat van de macht van Jezus.
Zo kunnen de leerlingen van Jezus de epileptische jongen niet genezen, omdat de demon zich niet door hen laat verdrijven.
Als Jezus erbij gehaald wordt, geeft de demon zelfs een show weg.
Want als de geest Hem ziet, laat hij de jongen meteen stuiptrekken en met het schuim op de lippen op de grond vallen en heen en weer rollen (zie Matteüs 17:14-21 en Marcus 9:14-29).
Zijn weigering om uit de jongen te gaan, wordt door de Heer ‘bestraft’.
Ook zegt Jezus (in Matteüs 17:20) tegen zijn leerlingen dat ze tegen déze berg moeten zeggen: Verplaats je van hier naar daar.
Ongetwijfeld is de straf voor deze demon dat hij in de afgrond of het dodenrijk wordt geworpen.

Dit gebeurt ook bij de wrede demonen die een man in het gebied bij Gadara bezet hebben.
In het dodenrijk worden ze gepijnigd, zoals ze aangeven: vóór hun tijd (zie Matteüs 8:29 en Marcus 5:7).
Het dodenrijk is bestemd voor de mensen die daar het loon van de zonde krijgen.
Het is een tijdelijke gevangenis, want op de oordeelsdag worden zij die satan doelbewust gehoorzaamd hebben, vanuit hier overgeplaatst naar de vuurpoel.
Dit gebeurt tegelijk met de demonen aan wie zij zich in hun leven gehecht hebben.
Zij die het goede gedaan hebben en die opgeschreven staan in het boek van het leven, zullen binnengaan in de stad van God (zie de toelichting bij Openbaring 20:13-14, 21:23 en 26-27).

Dove demonen

De vuurpoel of het eeuwige vuur is in wezen bestemd voor satan en zijn demonen (zie Matteüs 25:41).
De demonen komen in het dodenrijk als de mens hen bij zijn sterven vasthoudt of als zij weigeren de mens te verlaten, als ze op gezag van Jezus uitgedreven en ‘verplaatst’ worden.
De demonen weten dit en daarom smeekt het tegenstribbelende legioen in Gadara hen niet buiten het land te zenden, dus hen niet in de geestelijke zee of afgrond te werpen.
In Psalm 58:5-6 wordt in verband met de onrechtvaardige en leugenachtige leiders gesproken over een dove slang die zijn oren sluit, die niet luistert naar de stem van zijn bezweerders, hoe bedreven zij hun spreuken ook zeggen.

We kunnen iets tegen een hond zeggen en deze zal reageren, een leeuw wordt door mensen getemd, maar een reptiel houdt zich doof.
Alleen bekwame slangenbezweerders kunnen er beweging in krijgen.
Er zijn demonen die zich als slangen doof houden.
Wie bijvoorbeeld met een Jehova’s getuige of een andere religieuze fanatiekeling wil argumenteren, zal merken dat dezen niet luisteren.
Ze laten iemand een poosje praten om zelf in die tijd hun gedachten te ordenen, om dan weer op hun eigen chapiter door te gaan.

De Farizeeën zijn ook goden of machtigen in de zin van Psalm 58:2, dus leiders.
Zij luisteren niet naar de stem van de waarheid en Jezus identificeert hen met de demonen die in hen wonen, namelijk met slangen en addergebroed (zie Matteüs 12:34 en 23:33).
Want zij kunnen wel zien in de natuurlijke wereld, maar ze zijn blind in de geestelijke wereld.
Zij kunnen wel horen met hun natuurlijke oren, maar ze zijn doof om de geestelijke dingen goed te horen en te begrijpen.
Ze willen zich niet door Jezus van hun religieuze leugengeesten laten bevrijden, ze houden zich doof!

Wanneer de demonen weigeren uit de mens te gaan, komt er strijd.
Men zal ze eerst moeten vastbinden, dus gevangennemen en hen als straf naar de afgrond moeten verwijzen.
In die gevangenis kunnen ze hun wetteloze werk niet meer doen.
Van satan wordt gezegd in Jesaja 22:17-18:
Met een krachtige worp zal de Heer je wegwerpen, hoe geweldig je ook bent.
Hij pakt je op, wikkelt je ineen tot een bal en werpt je naar een uitgestrekt land.

Demonen die zich niet laten verdrijven, moeten met de hand van God, dat is door de kracht van zijn geest, als slangen worden opgepakt en in de afgrond gegooid.