5. De zware aanklacht uit Psalm 51:7
Onbevooroordeeld lezen
De zonde van Davids overspel is voor zijn vijanden een reden om de naam van God te lasteren.
Het bedrijven van overspel op zich is niet zo’n probleem bij de heidenen, daar hebben ze niet veel moeite mee, want ook bij hen staat de huwelijksmoraal op een laag peil.
Maar wel hebben ze een diepe verachting voor David omdat hij hiervoor zijn trouwe legeroverste Uria op zo’n laffe manier uit de weg heeft laten ruimen.
Deze zaak wordt hem zwaar aangerekend (zie 2 Samuël 12:14 en 1 Koningen 15:5).
Maar David zal nooit hebben kunnen vermoeden wat voor vreselijke uitwerking zijn uitspraak zal hebben op het dogma van de kerken, als hij in de grote nood van zijn leven uitroept:
Ik was al schuldig toen ik werd geboren,
al zondig toen mijn moeder mij ontving,
of zoals de NBG-vertaling het zegt:
Zie, in ongerechtigheid ben ik geboren,
in zonde heeft mijn moeder mij ontvangen (Psalm 51:7).
De uitleg die aan deze woorden wordt gegeven en die ook de aanzet is geworden tot de leer van de erfzonde, heeft de waarheid over God aangetast en zijn naam gelasterd.
Psalm 51 begint met een concrete situatie.
David maakt dit lied volgens de inleiding, nadat de profeet Natan hem heeft bezocht, nadat hij met Batseba geslapen heeft.
Volgens de wet moeten David en Batseba vanwege hun overspel beiden worden gedood (zie Leviticus 20:10).
In plaats daarvan zegt Natan in 2 Samuël 12:13-14:
De Heer vergeeft u die zonde, u zult niet sterven.
Maar omdat u de vijanden van de Heer aanleiding hebt gegeven tot laster, moet wel uw pasgeboren zoon sterven.
Even tussendoor: het lijkt in deze situatie alsof God David straft voor zijn zonde.
Op zich is dit al een absurde gedachte, waar nog bij komt dat die straf bestaat uit de dood van een onschuldig kind!
Hieruit blijkt dat de schrijver van dit verhaal geen inzicht heeft in het wezen van God, die immers enkel licht is en in wie geen spoortje duisternis is!
Een week lang vecht de koning om het behoud van zijn zoon.
Hij vast en brengt de nachten liggend op de grond door.
In die dagen dicht hij de 51ste Psalm en wij mogen deze dus niet los zien van Davids zielestrijd om het leven van zijn kind.
De koning worstelt met God om de vraag: waarom moet deze kleine sterven en ik niet?
Natuurlijk heeft hij ook tegen Uria gezondigd, maar uiteindelijk spitst zijn belijdenis zich toe in de woorden van vers 6:
Tegen U, tegen U alleen heb ik gezondigd,
ik heb gedaan wat slecht is in uw ogen.
De zonde van mijn moeder
In zijn strijd om de redding van zijn kind vraagt David aan God nog een keer om vergeving, hoewel Natan hem heeft verzekerd dat zijn zonde vergeven is.
Maar als God dan rechtvaardig is in zijn uitspraak dat zijn zonde vergeven is en Hij zuiver is in zijn oordeel, waarom moet dan dit onschuldige jongetje sterven? (zie vers 6b).
Gebeurt dit dan alleen omdat het ‘in zonde ontvangen en geboren was’?
Dan roept David het uit:
Zie, in ongerechtigheid ben ik geboren, in zonde heeft mijn moeder mij ontvangen (vers 7).
Als zijn kind, doordat hij onwettig verwekt is, sterven moet, waarom is hijzelf dan niet gestorven bij zijn eigen onwettige geboorte?
David is geen orthodoxe theoloog die in zijn gedachten geïnfiltreerd is door de leer van de erfzonde.
Wie deze woorden van David objectief en zonder de bril van de erfzondeleer leest, zal moeten toegeven dat David hier erkent dat ook zijn afkomst in verband staat met wetteloosheid.
Als iemand zegt: mijn geboorte is een gevolg van de zonde van mijn moeder, zal iedere goed verstaander daaruit dezelfde conclusie trekken.
Sommigen beschuldigen ons dat wij zo een smet op de moeder van David leggen.
En toch zijn het Davids eigen woorden!
Van de baby van Batseba kan worden gezegd dat het in een zondige situatie is verwekt, dus buiten de (huwelijks)wet van God om.
David bedoelt nu te zeggen: waarom ben ík dan wél blijven leven en waarom moet dít kind sterven?
Het Joodse denken kent geen erfzonde; zonde is bij de Joden steeds verbonden met een actieve daad en niet met een passieve toerekening.
We zien dit onder andere ook aan een uitspraak van de Farizeeën in de situatie van de man die al vanaf zijn geboorte blind is.
Op de vraag wie er gezondigd heeft, de blindgeborene of zijn ouders, is hun antwoord: de ouders.
Daarom zeggen ze tegen de blindgeboren man: Jij bent helemaal in zonden geboren (zie Johannes 9:34, grondtekst).
Dit wijst er duidelijk op dat zij zijn geboorte in verband brengen met een zondige daad van zijn ouders, omdat het niet in hun gedachten opkomt om de schuld van zijn blindgeboren zijn aan hemzelf toe te rekenen.
Zij vinden van zichzelf daarentegen dat ze niet in zonde geboren zijn, want zij zijn gaaf en goed op de wereld gekomen.
Waar de erfzondeleer onder de Joden dus onbekend is, kan men moeilijk van David verwachten dat zijn belijdenis in zo’n precaire situatie voortkomt uit een dogmatische achtergrond.