4. Geen aangeboren zonden
Het ‘ik’ kruisigen
Hebben wij dan alleen maar tegen demonen te vechten en niet tegen ons eigen ik?
De tekst voor het ‘kruisigen van het eigen ik’ wordt meestal genomen uit Galaten 2:19-20, waar staat:
Met Christus ben ik gekruisigd: ikzelf leef niet meer, maar Christus leeft in mij
Men denkt dan dat ‘het eigen ik gekruisigd’ moet worden, dus sterven moet en dat men dan een ‘nieuw ik’ ervoor in de plaats krijgt.
Sommigen denken zelfs dat ze nu twee ‘ikken’ hebben, namelijk het oude en het nieuwe.
Want in de praktijk is het nog vaak zo dat wat in Galaten eraan voorafgaat:
Want ik ben gestorven door de wet en leef niet langer voor de wet, maar voor God, in het leven nog geen realiteit is geworden, want het oude ik laat zich nog steeds gelden.
Dit kruisigen duurt dan een leven lang zonder dat dan het eerste ik wezenlijk gestorven is.
Maar wat gebeurt er dan bij het sterven van de christen met het oude ik?
Gaat dat mee het graf in of neemt het ook zijn intrek bij Jezus (zie 2 Korintiërs 5:8)?
Paulus schrijft in Romeinen 6:6 dat ons oude bestaan met Hem (Christus) gekruisigd is, dus ook met Hem gestorven is.
Hoe heeft dit proces van de kruisiging zich bij Jezus voltrokken?
In de hof van Getsemané verlaat de geest van God Hem tijdelijk en wordt zijn ‘Ik’ met de zondeschuld van de wereld beladen.
Hij gaf zijn leven prijs aan de dood (zie Jesaja 53:12).
Hij is dus werkelijk gestorven, maar op hetzelfde moment geeft Hij zijn geest over in de handen van zijn Vader, dat wil zeggen dat zijn innerlijke leven, zijn ‘Ik’, opnieuw wordt verbonden met Gods heilige geest.
Als de levende Heer houdt Hij zo zijn triomftocht in en door het dodenrijk.
Hij leeft door de kracht van God en Hij is daardoor ook opgewekt uit het dodenrijk.
Jezus kan zeggen:
Want ik ben gestorven door de wet en leef niet langer voor de wet, maar voor God (zie Galaten 2:19).
Hij is geboren onder de (regels van de) wet en Hij heeft op aarde geleefd, onderworpen aan de wet (zie Galaten 4:4).
Wat Hemzelf betreft, is de wet van Mozes niet tegen Hem, maar vervult Hij haar.
Maar als Hij de zondeschuld van de wereld op zich neemt, moet Hij ook het loon van de zonde, dat is de dood, incasseren.
Want Hij is dan onderworpen aan de wet van zonde en dood, waardoor de heerser over deze wereld regeert.
De leiders van de Joden zijn afkomstig van deze vader, satan, en zij zeggen:
Wij hebben een wet die zegt dat Hij moet sterven (zie Johannes 19:7).
Na met zijn leven de zondeschuld betaald te hebben, blijft zijn geest toch leven:
… zijn jullie door de zonde weliswaar sterfelijk, maar de geest (van God) schenkt jullie leven (zie Romeinen 8:10).
Nieuwe versus oude mens
Jezus heeft ook tijdens zijn plaatsvervangend lijden geen twee ‘ikken’, maar één ‘ik’.
Dit is eerst beladen met (onze) ongerechtigheid en schuld en daarna in gerechtigheid verbonden met de geest van God.
We zijn door de doop in zijn dood met hem begraven om, zoals Christus door de macht van de Vader uit de dood is opgewekt, een nieuw leven te leiden (Romeinen 6:4).
Door ons geloof in (het gevolg van) de kruisdood van Christus is onze oude mens met Hem gekruisigd.
Immers, we weten dat ons oude bestaan (grondtekst: onze oude mens) met hem gekruisigd is omdat er een einde moest komen aan ons zondige leven: we mochten niet langer slaven van de zonde zijn.
Wie gestorven is, is rechtens vrij van de zonde (Romeinen 6:6-7).
In verbinding met Gods heilige geest begint ons ik aan een nieuw leven.
Maar als de christen opnieuw gaat zondigen, bouwt hij op wat er in hem afgebroken is, namelijk de zonde (zie Galaten 2:18).
Hij laat de wet van het leven los om zich weer te plaatsen onder de wet van zonde en dood.
Om een voorbeeld te geven: wanneer een alcoholverslaafde bevrijd is van zijn verslaving, kunnen we spreken over een nieuw of herboren mens.
Maar als hij weer terugvalt in zijn oude kwaad, dan zegt men: hij is weer de oude (zondaar).
In de ‘oude mens’ opereren de demonen, maar de ‘nieuwe mens’ is van schuld bevrijd, losgemaakt van de demonen en verbonden met de geest van God.
Maar de demonen proberen zo’n vernieuwde mens weer te verleiden en in het oude spoor te krijgen, dus zo’n heilige te doen afvallen van zijn geloof.
Niemand kan twee heren dienen: wie God wil dienen en tegelijk satan, is innerlijk verdeeld.
Zijn ik wordt heen en weer geslingerd als een golf in zee.
Zo’n mens moet niet denken dat hij iets van de Heer zal krijgen (zie Jakobus 1:7 en 8).
Wat men voor twee ‘ikken’ verslijt, is in feite een mens die zijn geest, ziel en lichaam het ene moment in dienst stelt van God en even later weer gebruikt voor onreinheid en wetteloosheid.
Romeinen 6:19 zegt hoe het moet zijn:
Zoals jullie je ooit in dienst stelden van zedeloosheid en onrecht om een wetteloos leven te leiden, zo stellen jullie je nu in dienst van de gerechtigheid om heilig te leven.
Wie het heeft over een tweede ik, laat zien dat hij geen inzicht heeft in de geestelijke wereld.
Wat demonen bewerken, rekent hij toe aan zijn eigen ik.
Maar het nieuwe leven is een geestelijk bestaan.
Paulus vervolgt daarom in Galaten 2:20:
Mijn leven hier op aarde leef ik in het geloof in de Zoon van God, die mij heeft liefgehad en zich voor mij heeft prijsgegeven.
Onze menselijke geest huwt door het geloof met de geest van God, opdat de eis van de wet vervuld zou worden in ons, die niet naar het vlees wandelen, maar naar de geest. (zie Romeinen 8:4 NBG).
In harmonie met God leven
Het is Gods bedoeling in de mens te komen wonen en dat niet om de menselijke persoonlijkheid te onderdrukken, zoals dit bijvoorbeeld in een slecht huwelijk gebeurt.
Satan streeft dit na als hij door zijn demonen in de mens infiltreert.
Maar God wil op een volkomen liefdevolle en harmonieuze manier in de mens wonen.
God schept geen genoegen in de dood of de verdrukking van de zondaar of van zijn ik, maar wel daarin dat hij een nieuw leven begint met God en leeft!
God wil dat zijn volk leven heeft in al zijn volheid (zie Johannes 10:10).
Waar zou trouwens de mens zelf de kracht vandaan moeten halen om zijn eigen ik te doden?
Wat zou er dan verder van hem overblijven?
Toch wordt door sommigen geleerd dat het eigen ik sterven moet.
Maar de geest van God maakt de mens niet stuk, maar juist levend.
In Jesaja 57:15 staat:
Dit zegt Hij die hoog is en verheven,
die troont in eeuwigheid – heilig is zijn naam:
In hoogheid en heiligheid zal Ik tronen
met hen die verslagen en onaanzienlijk zijn,
opdat de onaanzienlijke geest herleeft,
opdat het verslagen hart tot leven komt.
De levensgeest van de mens is toch in de eerste plaats bepalend voor zijn persoonlijkheid.
Deze geest wordt door God dus opgericht en niet neergeslagen, vernederd of verbrijzeld.
Duidelijk zegt onze Heer dat het prijsgeven van zichzelf, het schade berokkenen aan het eigen ik, het aantasten van het persoonlijke leven, het meest zinloze is wat de mens kan doen of overkomen.
Lucas 9:25:
Wat heeft een mens eraan als hij de hele wereld wint, maar zichzelf verliest of schaadt?
Als het eigen ik gestorven is, hoe kan men dan zeggen dat dit ik zich op niets anders laat voorstaan dan op het kruis van Christus? (zie Galaten 6:14).
Een mens heeft geen tweede ik.
Het begrip ik sluit iedere gedachte uit van een tweede ik.
Ik is het wezenlijke van de mens, waarmee hij zijn eigen identiteit aangeeft.
Inderdaad heeft de vijand niet veel omkijken meer naar hen die zo ‘vroom’ zeggen dat zij hun eigen ik hebben gedood, want hoe kan dan het leven nog in hen functioneren?
Hoe kan hun gemeenschap met God zich ontwikkelen en openbaar worden?
Door tegen zichzelf te vechten en door het zichzelf opleggen van regels en wetten, komt de christen terecht op de ‘wettische straten’, waar de blijdschap wordt gesmoord en de vreugde is verdwenen (zie Jesaja 24:11).
Het is Gods bedoeling dat wij zullen vechten in de geestelijke wereld, niet tegen vlees en bloed, ook niet tegen ons eigen ik, maar tegen de demonen.
En dat net zolang totdat wij, zoals staat in Lucas 1:74-75:
… ontkomen aan onze vijanden,
Hem zonder angst zouden dienen,
toegewijd en oprecht,
altijd levend in zijn nabijheid.