Erfzonde

7. Teksten uit het oude testament over erfzonde

Jeremia 13:23

Kan een Nubiër zijn huid veranderen,
of een panter zijn vlekken?
Zouden jullie, vergroeid met het kwaad,
dan iets goeds kunnen doen?

Jeremia spreekt hier tegen een volk dat door zijn talloze wandaden (zie vers 22) naar Babel zal worden weggevoerd.
Ondanks alle waarschuwingen is Juda zo hardnekkig geworden dat het niet meer kán breken met de zonden, zelfs niet meer aan de buitenkant.
Net zomin als een Nubiër zijn huid blank kan maken of een panter zijn vlekken kan veranderen, net zo falen alle middelen om het volk te verbeteren.

De kwade gewoonten zijn als het ware een tweede natuur gewórden.
In de grondtekst staat dat zij het kwaad geleerd hebben te doen of eraan gewend zijn.
Ook wordt vertaald met: vergroeid zijn met het kwaad of bedreven zijn in het kwaad.
Dit alles geeft een leer- of groeiproces aan, een wennen aan het kwaad door het langere tijd te doen.
Ze hebben zich vrijwillig opengesteld voor de zonde en ze zijn er ijverige leerlingen van geweest.
Ze hebben hierdoor hun geweten als met een brandijzer dichtgeschroeid.
Hier is dus wel sprake van een verregaande verdorvenheid, maar dan wel door afval en een vasthouden aan het kwaad en niet door een aangeboren erfzonde.
Het volk van Juda is aan het kwade verslaafd geráákt!