7. Teksten uit het oude testament over erfzonde
Job 15:14
Hoe kan een mens nu zuiver zijn,
wie uit een vrouw geboren is, onschuldig?
In deze zin hebben we te maken met Hebreeuws parallellisme, zoals dit vaak in de Bijbel voorkomt.
Bijvoorbeeld de bekende tekst uit Jesaja 40:3:
Hoor, een stem roept:
Baan voor de Heer een weg door de woestijn,
effen in de wildernis een pad voor onze God.
De zinsonderdelen lopen dus evenwijdig.
‘Uit een vrouw geboren’ staat hier voor ‘mens’, zonder enige bijgedachte aan een biologisch veroorzaakte zondigheid.
Vergelijk ook de uitspraak van Bildad in Job 25:4:
Kan een mens zich gedragen zoals God het wil,
kan een mens, geboren uit een vrouw, ooit zuiver zijn?
Met een ‘erfelijke zondigheid’ hebben deze verzen niets te maken.
Opgemerkt moet nog worden dat Elifaz als hoofdschuldige, samen met Bildad en Zofar, niet juist over God hebben gesproken (zie Job 42:7).
Ze worden geleid door ‘religieuze demonen’ die God willen scheiden van zijn heilige engelen en van de mens; hun doel is om God te isoleren van zijn schepping.
Het vervolg van onze tekst luidt dan in Job 15:15-16:
Zelfs in zijn engelen stelt God geen vertrouwen,
ook de hemel is niet zuiver in zijn ogen.
Hoezeer wordt dan de mens verafschuwd,
die verdorven is en het kwaad als water drinkt.
De vraag is: waar vinden we in onze tijd mensen die dezelfde gedachten koesteren?
Elifaz heeft zijn ‘wijsheid’ opgedaan bij een demon die hem doet schrikken en beven, als hij in een vage gestalte voor hem staat en hem fluisterend zijn leugens inspireert (zie Job 4:12-21).
Ook deze demon zegt dat God in zijn dienaren geen vertrouwen stelt.
Hij schetst verder een erg negatief beeld van de mens, zoals we dat vooral zien bij mensen die worden geïnspireerd door religieuze demonen, ook wel ‘vrome geesten’ genoemd.
Maar Job is zo’n menselijke dienaar van God die oprecht en zuiver volhoudt dat hij een rechtvaardige is, ondanks de felle aanvallen door satan die hem steeds maar weer aanklaagt.
God stelt zoveel vertrouwen in Job dat Hij weet dat Job tot het uiterste zal doorzetten.
Daarom kan Elifaz zijn uitspraak in Job 5:13 NBG: Hij vangt de wijzen in hun eigen sluwheid beter op zichzelf dan op Job toepassen.
Later citeert de apostel Paulus deze uitspraak in 1 Korintiërs 3:19.
Wie niet juist over God spreekt (zie Job 42:7), zal dit zeker ook niet over de door Hem geschapen mensen doen.
Maar nooit wijst de Bijbel op een totale verdorvenheid van de mens vanaf dat hij verwekt wordt of vanaf zijn geboorte.
En ook zegt de Bijbel nergens dat hij niets goeds kan doen of dat hij altijd maar weer geneigd is om allerlei slechte dingen te doen.
Jezus zegt in Lucas 6:45 en Matteüs 12:35:
Een goed mens brengt uit de goede schatkamer van zijn hart het goede voort, maar een slecht mens brengt uit zijn slechte schatkamer het kwade voort.
De goede mens brengt dus iets goeds voort uit zijn innerlijke mens, dus is hij toch niet zo door en door verdorven als de religieuze demonen ons voorhouden.
Natuurlijk is het zo dat alle mensen gezondigd hebben, vrijwillig of onvrijwillig en dat iedereen daardoor in principe het recht op de luister van God verspeeld heeft.
Niemand kan uit zichzelf zeggen:
Ik heb mijn hart gezuiverd,
ik ben vrij van zonden (zie Spreuken 20:9 en 1 Johannes 1:10).
Uit het woord ‘gezuiverd’ blijkt duidelijk dat het innerlijk van een mens wel te reinigen is.
En alleen wat aan de buitenkant vuil is kan gereinigd worden; je kunt het vuil zelf niet reinigen!
Het universele van de zonde vindt zijn verklaring niet in de erfelijkheid.
De aangehaalde teksten wijzen alleen op de trieste toestand waarin de mens, los van de schuldvergeving, zich bevindt.
De zonde vindt haar ontstaan in het contact van de mens met de verborgen slechte geesten in de geestelijke wereld.
Alleen daardoor wórdt de mens slecht en brengt hij uit zijn slechte schatkamer (vol met infiltraties van de duisternis) het kwade (= slechte woorden, gedachten en daden) voort.