Erfzonde

7. Teksten uit het oude testament over erfzonde

Psalm 58:4

Van de moederschoot af zijn ze (NBG: de goddelozen) van God vervreemd,
van hun geboorte af dwalen die leugenaars.

De dichter heeft het hier in de eerste plaats over onrechtvaardige rechters en verder over zeer slechte personen die het geweld niet schuwen.
Ze mogen zich dan machtigen of goden noemen, maar ze zijn mensen die vanaf hun prille jeugd het goede pad hebben verlaten.
Want ze zijn van God vervreemd of afvallig gewórden.
Dus zijn ze eerst met God en zijn waarheid verbonden geweest, maar later afgedwaald of afgevallen.
Ze zijn zó met het kwaad vergroeid dat ze niet meer op verandering kunnen hopen.
Ze worden geïdentificeerd met slangen en adders die niet naar de stem van hun bezweerders luisteren en een en al venijn verspreiden.

De dichter bidt dat God hun tanden uit hun mond slaat en de kaken van deze leeuwen zal verbrijzelen.
Als we de leer van Jezus over het koninkrijk van de hemelen begrijpen, kunnen we in deze beelden duidelijk zien hoe nauw deze goddelozen verbonden zijn met de demonen.
De dichter doet hier in geen geval dogmatische uitspraken over de erfzonde en wil er ook niet mee zeggen dat alle mensen van jongs af aan dwalen en liegen.
Baby’s in de wieg kunnen niet liegen en dwalen, zegt ons gezonde verstand!