11. Wat neemt de mens mee bij zijn sterven?
Wat neemt Lazarus mee?
Van de tweede man in het verhaal vallen twee eigenschappen op.
De eerste heeft betrekking op zijn innerlijke mens en de tweede op zijn situatie in deze wereld.
Hij heet Lazarus, een afleiding van het Hebreeuwse Eleazar, dat is: God is mijn hulp, of die God helpt en hij draagt deze naam niet voor niets.
Misschien wil Jezus met dit verhaal een vergelijking vertellen.
Misschien bedoelt Hij: het koninkrijk van de hemel lijkt op de levensloop van twee mensen, van wie de een op aardse rijkdom gericht is en de ander op God.
Lazarus zoekt zijn hulp en geluk in de onzichtbare wereld.
Hij hoort bij de mensen van wie David in Psalm 40:5 zegt:
Gelukkig de mens
die vertrouwt op de Heer
en zich niet keert tot hoogmoedigen,
tot hen die verstrikt zijn in leugens.
Ondanks de moeilijkste omstandigheden blijft hij zijn geloof in God vasthouden.
En net als bij Abraham ziet God hem door dit geloof als een rechtvaardige.
Misschien ziet hij net als Abraham uit naar een stad met fundamenten, door God zelf ontworpen en gebouwd (zie Hebreeën 11:10).
In elk geval verwacht hij het niet van de aarde, maar van de hemel.
Zijn leven op aarde is te vergelijken met dat van Job in zijn grote ellende.
Het kan zijn dat eenzelfde demon die Job in zo’n desolate toestand heeft gebracht, ook de rechtvaardige Lazarus met zweren heeft overdekt en zo zijn lichaam heeft aangetast.
Net als van Job maakt satan ook van Lazarus een berooide en een bedelaar.
Wat zijn aardse leven betreft ondervindt Lazarus geen enkele vorm van medelijden, troost of medeleven van zijn medemensen.
Zelfs de rijke man bij wiens voordeur men hem heeft neergelegd, keurt hem geen blik waardig.
Maar net als bij Job wordt zijn geloof niet aangetast en blijft hij op God vertrouwen, ondanks zijn deplorabele toestand.
Ook hij geeft hij zijn rechtvaardigheid niet op.
De demonen van ziekte die op Lazarus inwerken, slagen er tenslotte in zijn lichaam te doen sterven.
Want hij hoort nog bij de rechtvaardigen van het oude verbond.
In hem woont nog niet de heilige geest, die zijn sterfelijk en geschonden lichaam levend kan maken, zodat het goed gaat functioneren (zie Romeinen 8:11).
Lazarus kan alleen geloven en hopen op een betere situatie na de dood, want de demonen van ziekte kan hij in een geestelijke strijd niet overwinnen.
En toch is hij niet blind in en voor de onzichtbare wereld.
Net als David houdt hij altijd de Heer voor ogen, met Hem aan zijn zijde wankelt hij niet (zie Psalm 16:8).
Als hij sterft, laat hij zijn misvormde lichaam achter, waaraan de duistere demonen hun destructieve werk hebben gedaan.
Maar zijn rechtvaardige innerlijke mens wordt door engelen weggedragen naar ‘de schoot van Abraham’.
Dit wil zeggen dat hij zich in het dodenrijk in dezelfde situatie bevindt als Abraham die ook een rechtvaardige is door het geloof.
Hij komt dus niet terecht in de duistere diepten van de afgrond.
Hij is niet verbonden met demonen en zo is hij ook niet ver van Gods aanwezigheid af.
Duidelijk blijkt uit dit verhaal dat er in de geestelijke wereld reëel, hoewel onzichtbaar, goede en slechte engelen zijn, die daar hun werk doen.
De arme Lazarus laat opgelucht de demonen van ziekte achter zich en hij neemt zijn rechtvaardigheid met zich mee.
Zij staat opgeschreven in het boek van het leven, hoewel nog niet in het boek van het leven van het Lam.
Naar zijn innerlijke mens heeft hij het kleed van de bevrijding aan en is hij gehuld in de mantel van de gerechtigheid (zie Jesaja 61:10).
In het dodenrijk blijken de rollen nu omgedraaid: de arme bedelaar blijkt geestelijk rijk te zijn en de in natuurlijk opzicht rijke egoïst geestelijk een arme bedelaar.
Hij moet zelfs om een paar druppels water smeken om zijn verdroogde tong te verkoelen.