5. De vergelijking van de schat in de akker
De geestelijke werkelijkheid
Om de geestelijke betekenis van deze vergelijking te kunnen begrijpen, zullen we eerst moeten weten wat Jezus met de akker bedoelt.
In Matteüs 13:38 zegt Hij dat de akker de wereld is, welke verklaring wij dus ook hier aanhouden.
In het oude testament noemt God Israël de akker, maar Jezus spreekt in het nieuwe testament over de ‘kosmos’ of de wereld als de akker.
Het allermooiste en het meest voortreffelijke en verhevene van de schepping ligt verborgen in de mensheid.
God schept het eerste mensenpaar als volmaakte, natuurlijke mensen die in zijn opdracht zich moeten vermenigvuldigen.
Maar zij hebben ook de mogelijkheid in zich om zich daarna te ontwikkelen tot volmaakte, geestelijke mensen.
Laten Wij mensen maken …
Dit laatste bedoelt God, als Hij zegt:
Laten Wij mensen maken die ons evenbeeld zijn, die op ons lijken (zie Genesis 1:26).
Hij geeft hun de heerschappij over de aarde, maar zijn bedoeling al vanaf het begin is dat de mensheid met Hem zal heersen over alles wat Hij gemaakt heeft.
Dit betekent dus ook: gezag uitoefenen in de geestelijke wereld.
Deze uitgesproken gedachte van God, dit is zijn woord, ligt als een kostbare schat verborgen in de schepping.
Met het koninkrijk van de hemel worden uiteraard God (als koning) met zijn onderdanen bedoeld.
Het koninkrijk van satan bestaat uit de duivel met zijn onreine geesten.
Het dodenrijk wordt gevormd door de koning van de dood met zijn doodsmachten.
Het rijk van God is, net als de andere rijken, niet ergens te lokaliseren, maar het heeft God als koning en de opnieuw geboren mensen met de heilige engelen, als dienende geesten, in zijn gevolg.
De ‘schat’ bestaat uit de zonen van Gods koninkrijk die volgens het plan van God tevoorschijn moeten komen.
Dán wordt dit koninkrijk zichtbaar in deze wereld.
Als God Adam schept, formeert Hij dus een natuurlijk en geen geestelijk mens.
Wij kunnen dit verschil vergelijken met een rups en een vlinder.
De rups bezit de mogelijkheid om in een vlinder gemetamorfoseerd, omgevormd te worden.
Zo kan de natuurlijke mens zich ontwikkelen tot een geestelijk wezen.
De bedoeling van God met de mens is dat hij:
Geworteld en gefundeerd in de liefde, samen met alle heiligen, de liefde van Christus, die alle (aardse) kennis te boven gaat, zal kunnen kennen en ook begrijpen hoe groot de breedte, lengte, hoogte en diepte van deze liefde is.
Zo kan hij volstromen met Gods volkomenheid (zie Efeziërs 3:18 en 19 NBG/NBV, enigszins bewerkt).
Voor deze mens, die overwint op het kwaad, heeft God bovendien een plaats bereid in of op zijn troon (zie Openbaring 3:21).
Tegen de eerste mens zegt God: Wees vruchtbaar en word talrijk, bevolk de aarde … (zie Genesis 1:28).
Daarna worden er wel veel mensen geboren, maar niemand bereikt ooit het doel van God.
De rups blijft op de aarde kruipen en wordt niet veranderd in een vlinder die zich in de lucht beweegt.
1 Korintiërs 15:45-49 zegt in dit verband:
Zo staat er ook geschreven: ‘De eerste mens, Adam, werd een levend, aards wezen.’ Maar de laatste Adam werd een levendmakende geest.
Niet het geestelijke is er als eerste, maar het aardse; pas daarna komt het geestelijke.
De eerste mens kwam uit de aarde voort en was stoffelijk, de tweede mens is hemels.
Ieder stoffelijk mens is als de eerste mens, ieder hemels mens is als de tweede.
Zoals we nu de gestalte van de stoffelijke mens hebben, zo zullen we straks de gestalte van de hemelse mens hebben.
Hoe God ‘ingrijpt’
In Handelingen 14:16 en 17 staat dat God de vorige generaties (in geestelijk opzicht) hun gang laat gaan, maar dat Hij wel goed voor ze zorgt door hun in het natuurlijke overvloedig regen, voedsel en vreugde te geven.
Maar pas bij het aanbreken van de volheid van de tijd kan God ‘ingrijpen’ omdat er dan weer mensen zijn die hun geloof op Hem richten en willen meewerken aan de uitvoering van zijn plan.
We kunnen hierbij denken aan Simeon, Hanna, Zacharias en Elisabet, Jozef en Maria, de herders, Johannes de Doper, de leerlingen van Jezus, Lazarus, Martha en Maria, de eerste groep van honderdentwintig gelovigen, Paulus en later de eerste christengemeenten.
God kan alleen ‘in actie komen’ als er mensen zijn die geloof hechten aan zijn woord en zijn beloften en die deze in hun leven ook (willen) realiseren.
Hebreeën 11:6:
Zonder geloof is het onmogelijk God vreugde te geven; wie Hem wil naderen moet immers geloven dat Hij bestaat en wie Hem zoekt zal door Hem worden beloond.
En voor geloof is kennis nodig van en verlangen naar Gods woord en liefde tot Hem en de naaste.
In de volheid van de tijd (nu dus) zijn die voorwaarden aanwezig en daardoor kan God nu verder werken aan de voltooiing van zijn plan in dit tijdperk.
De akker is dus de wereld (de mensheid) en de schat die hierin nog verborgen is, is de gedachte, het woord of het plan van God om hieruit de volmaakte zonen van zijn koninkrijk te formeren.