Openbaring

Openbaring 10:8-11
Gods stem ‘fysiek’ horen

Toen hoorde ik opnieuw die stem uit de hemel.
Hij zei tegen me: Haal de geopende boekrol die de engel die op de zee en het land staat in zijn hand heeft.
Ik ging naar de engel toe en vroeg om het boekje.
Hij reikte het mij aan en zei:
Eet het op. Het zal branden in je maag, maar in je mond zo zoet zijn als honing.
Ik pakte het boekje aan en at het op.
Het smaakte zoet als honing, maar nadat ik het opgegeten had, brandde het in mijn maag.
Toen kreeg ik te horen:
Je moet opnieuw over talrijke landen en volken en koningen profeteren.

En de stem die ik hoorde uit de hemel (was) weer sprekende met mij en zeggende: ga heen neem het boekje het geopende in de hand van (de) engel staande op de zee en op de aarde.
En ik ging weg naar de engel, zeggende tot hem: geef aan mij het boekje.
En hij zegt tot mij: neem en eet op het; en het zal bitter maken van u de buik, maar in de mond van u zal het zijn zoet als honing.
En ik nam het boekje uit de hand van de engel en ik at op het en het was in de mond van mij als honing zoete; en toen ik gegeten had het, werd bitter de buik van mij.
En hij zegt tot mij: het is nodig u opnieuw (te) profeteren over/tegen volken en natiën en talen en koningen vele.

Voor de tweede keer in dit visioen hoort Johannes de stem uit de hemel.
Deze komt nu niet van een engel, maar ook ziet hij niemand anders die deze woorden spreekt.
Op dezelfde manier spreekt God bijvoorbeeld voor de eerste keer met Samuël, als deze denkt dat Eli hem roept.
Ook bij de doop van Jezus wordt een stem uit de hemel gehoord en ook later als Hij openlijk aangeeft de lijdensweg te willen gaan.
Matteüs 3:17:
En uit de hemel klonk een stem: Dit is mijn geliefde Zoon, in Hem vind Ik vreugde.
Johannes 12:28:
Laat nu zien hoe groot uw naam is, Vader.
Toen klonk er een stem uit de hemel: Ik heb mijn grootheid getoond en Ik zal mijn grootheid weer tonen.

Petrus ziet in een visioen een groot laken dat aan de vier hoeken neergelaten wordt.
Tot twee keer toe hoort hij een stem uit de hemel die hem opdracht geeft de getoonde dieren te slachten en te eten (zie Handelingen 10:9-16).

Johannes hoort hier dus de stem van Gods geest, niet zoals gewoonlijk in zich, maar langs zintuiglijke weg via het oor.
Later hebben veel gelovigen soortgelijke ervaringen gehad.
Men zit aan zijn werktafel of ligt in bed en hoort dan duidelijk een stem.
Men keert zich zelfs om, om de spreker te zien, zoals in 1:12 staat dat Johannes zich omkeert om te zien wie met hem spreekt.

Johannes krijgt de opdracht het geopende boekje uit de hand van de engel van de Heer te nemen.
De geest van God dringt er bij Johannes op aan zich toch met de inhoud van het boekje bezig te houden.
Hierin wordt beschreven hoe de definitieve scheiding plaatsvindt tussen goed en kwaad en daarmee ook tussen de gemeente van Jezus Christus en de schijngemeente.

De zeven bazuinen houden zich bezig met de periode van de zware onderdrukking.
We kunnen ons afvragen hoe de zonen van God hier doorheen komen (zie 7:3).
Want voordat op de zeven bazuinen geblazen wordt, zijn zij toch verzegeld met Gods heilige geest, zoals door Hem beloofd?

Aan het einde van het zesde zegel toont de gemeente in en door haar heen het wezen van Jezus Christus.
De grote scheiding is dan tot stand gekomen.
De schijngemeente heeft zich steeds meer van het woord van God afgekeerd.
Maar de verzegelden met Gods geest hebben het stadium van de geestelijke rijpheid bereikt.

Gods geheim bekendgemaakt

Duidelijk wordt aangegeven dat in de tijd van de stem van de zevende engel, wanneer deze op de bazuin blazen zal, het geheim van God voltooid is.
We zien dus, dat voordat op de bazuinen geblazen wordt, het volk van God verzegeld wordt met Gods geest en dat bij het begin van de zevende bazuin deze gemeente van de laatste tijd haar voltooiing bereikt heeft.
De zware onderdrukking houdt voor haar daarom bij de zevende bazuin op.
In het belang van de uitverkorenen zal die tijd worden verkort (zie Matteüs 24:22)!

Als Johannes het boekje gekregen heeft, vraagt de engel hem het op te eten.
Hij moet dus de woorden van God voor het laatste stadium van de laatste tijd in zich opnemen en zo weer verbergen.
Dit komt overeen met het luisteren naar wat de zeven donderslagen zeggen en het verzegelen van de inhoud.
Het hoogtepunt is de voltooiing van het geheim van God: het volmaakt worden van de gemeente en haar transformatie in een ondeelbaar ogenblik, een oogwenk (zie 1 Korintiërs 15:52).
Maar hoe dit zal gaan, zal eerst nog verborgen blijven.

De Openbaring of de Ontsluiering houdt alleen de manier en het tijdstip waarop de gemeente tot haar volmaaktheid komt, nog voor ons verborgen.
Bij het eten smaakt het boekje zoet als honing, terwijl het in de buik een bitterheid is, dus een onaangename reactie veroorzaakt.
Aan de ene kant brengen de woorden van God volmaakt geluk voor wie met Hem leeft, maar aan de andere kant wekken ze weerstand op bij hen die zich niet op Hem richten.
Aan de ene kant gaat het over de gemeente die zonder vlek of rimpel, heilig en zuiver wordt.
Aan de andere kant gaat het over het vonnis dat geveld wordt over de hoer, de afvallige schijngemeente.
Het gaat over de periode dat God zich ‘wreekt’ op zijn geestelijke vijanden, maar ook dat daardoor in diezelfde tijd het volk van de Heer hiervan bevrijd wordt.
Voor de een zijn de woorden van God aangenaam, bij de ander veroorzaken ze pijn in zijn of haar binnenste.

Licht voor de één, duisternis voor de andere

Want als het volk Israël door de Rode Zee trekt is de meegaande wolk duisternis voor de vijand.
Maar op hetzelfde moment is hij een lichtglans voor Gods volk.
Het nieuwtestamentische geestelijke volk trekt door de zee als van glas vermengd met vuur, naar de veilige kust.
Dwars door de zware onderdrukking heen bereikt de gemeente het doel: de volmaaktheid.
Maar het vijandelijke leger komt om.
De demonen worden machteloos gemaakt doordat ze verwezen worden naar het rijk van de dood.

Na het opeten van het boekje wordt Johannes geroepen om weer te profeteren over veel landen en volken en koningen.
Want de grenzen zoals die in het oude verbond bestaan tussen het volk Israël en het land Palestina zijn weggevaagd door het bestaan van de gemeente van Jezus Christus.
Zij zijn vrijgekocht van (over) de (hele) aarde (zie 14:3).
Maar ook de afvallige schijngemeente trekt zich niets aan van natuurlijke grenzen tussen landen en volken.
Want de vrouw of ook wel de grote stad, heerst over de koningen op aarde (zie 17:18).

De onafzienbare, ontelbare menigte gelovigen die uit de grote onderdrukking komt, is afkomstig uit alle landen en volken, van elke stam en taalgroep (zie 7:9).
Ook de hoer of de stad Babylon heeft haar wereldwijde contacten.
Met de koningen op aarde worden hier bedoeld de politieke machthebbers van over de hele wereld, de geleerden van naam, de vooraanstaanden in het culturele leven en de leiders van de schijngemeente en de overige religies.