Openbaring 18:8
Te gronde gaan door gebrek aan kennis
Daarom zullen alle plagen haar op één dag treffen: dodelijke ziekte, rouw en hongersnood en ze zal in vlammen opgaan.
Want God, de Heer, die dat vonnis heeft geveld, is machtig.
Wegens dit op één dag zullen komen de plagen van haar: dood en rouw en honger en met vuur zal zij geheel verbrand worden, omdat sterk (is) (de) Heer God de oordelende haar.
In een korte periode wordt het vonnis over de ontrouwe gemeente voltrokken.
Op ‘één dag’ komen dood, rouw en hongersnood.
Let eens op de volgorde.
De ‘normale’ volgorde is: hongersnood, dood en rouw, maar wij hebben hier met beelden te maken met een geestelijke betekenis!
Verstikkende sfeer van de demonie
Eerst verdwijnt uit de schijngemeente elke vorm van geestelijk leven.
De echte zonen van God zijn uit haar weggegaan en daarom kan nu het oordeel over haar komen.
Oordeel is ook hier de scheiding tussen goed en kwaad.
Dood zijn betekent de volkomen afsnijding van (het leven met) God.
De laatste herinnering aan geestelijk leven, zelfs aan het beginnen van een nieuw leven (bekering) en een verandering van denken (opnieuw geboren worden) is verdwenen.
De rouw geeft de belabberde geestelijke toestand van deze gemeente weer, in haar is somberheid troef: de sfeer van de over haar heersende religieuze demonen.
De hongersnood wijst erop dat niemand bij haar ook maar de minste geestelijke voeding, het levende brood, kan krijgen.
Wie zich niet van haar losgemaakt heeft, komt geestelijk om.
Omdat de inwerking van de demonen zo fel is, kan alleen een radicale breuk met Babylon nog helpen.
Het is alles of niets.
Want waar de doop in en het vol worden met Gods heilige geest niet geleerd en ervaren worden en zijn kracht en liefde dus ook niet, kan niemand aan de invloed van deze verstikkende demonie ontkomen of zich er los van maken.
In het voorgaande zien we dat de mensen niet breken met de werken van satan, onder andere moord, toverij, ontucht en diefstal (zie 9:21).
Te gronde door gebrek aan kennis en kracht
Babylon gaat ten onder doordat ze geen kennis heeft van de geestelijke wereld én doordat ze (hierdoor) niet beschikt over de krachten van de komende herstelperiode.
Bij de behandeling van de zes bazuinen wijzen we diverse keren op de betekenis van het vuur.
Verbranden wil zeggen dat de schijngemeente prijsgegeven wordt aan de demonen.
Deze gemeente die zich op aarde heeft willen handhaven zonder gemeenschap met God en zonder de kracht van de geest van God, wordt nu voor altijd verstoten als gevolg van haar geestelijke overspel.
God velt een oordeel, dat wil zeggen dat Hij een scheiding maakt tussen echt en schijn, tussen goed en kwaad en tussen het natuurlijke en het geestelijke in zijn huis, de gemeente.
Deze vrouw, die overspel pleegt, komt aan de verkeerde kant van de scheidslijn terecht.
De uitvoerders van dit vonnis zijn de tien horens die de hoer te gronde richten, haar uitkleden, haar vlees eten en haar in brand steken (zie bij 17:16).
Opgemerkt wordt nog dat God machtig is.
Het woord van God, de waarheid, wint het immers altijd van de leugen en de schijn.
Het is bij wijze van spreken sterker en scherper dan een zwaard dat aan twee kanten scherp is.
Zo wint ook het licht het altijd van de duisternis.
En daardoor komt er een absolute scheiding tussen de echte en de schijngemeente tot stand.
Een gemeente die bijna twintig eeuwen lang zich naar buiten toe presenteert als vertegenwoordigster van de levende God op aarde, wordt ‘gewogen en te licht bevonden’.
God kan niet marchanderen, want Hij is uitsluitend licht en in Hem is dus niets wat duister is.
Zo blijft het principe van waarheid en rechtvaardigheid tot het allerlaatst aan toe bestaan.
Bij God past geen halfslachtigheid: Hij is puur licht en geen enkele vorm van duisternis kan van invloed op Hem zijn.
Hij wil, kan en zal niet toegeven aan duisternis, net zomin als duisternis kan bestaan bij licht.
Alleen met mensen die voldoen aan zijn plan om het geestelijke niveau te bereiken van Jezus Christus, kan God verdergaan.
Denk eens aan de boer, die geduldig blijft wachten op de kostbare opbrengst van zijn land, tot de regens van najaar en voorjaar zijn gevallen (zie Jakobus 5:7).
Maar de schijngemeente wordt een prooi van de demonen die gedirigeerd worden door de antichrist.