Openbaring 2:2-3
Aan de vruchten kent men de boom
Ik weet wat jullie doen, hoe jullie je inzetten en standhouden en dat jullie boosdoeners niet verdragen.
Zo hebben jullie mensen die beweren dat ze apostelen zijn, op de proef gesteld en als leugenaars ontmaskerd.
Jullie zijn standvastig en jullie hebben veel verdragen omwille van mijn naam, zonder te verslappen.
Ik ken de werken van jullie en de inspanning van jullie en de volharding van jullie en dat jullie niet kunnen verdragen (de) bozen en jullie hebben op de proef gesteld de bewerenden (te) zijn apostelen en niet zij zijn en jullie hebben gevonden hen leugenaars.
En jullie hebben (het) verdragen en volharding jullie hebben en vanwege de naam van Mij hebben jullie je ingespannen en niet zijn jullie moe geworden.
De Heer weet dat de Efeziërs zich volledig inzetten en ook doorzetten.
In alle opzichten zijn ze actief, ook in het ontmaskeren van schijnapostelen.
Ze willen leven en leer zuiver houden.
Daarom accepteren ze niet zomaar alles wat in de gemeente wordt binnengebracht door rondreizende ‘godsmannen’, maar ze toetsen hun woorden aan het plan van God.
En ze letten niet alleen goed op de woorden van mogelijke bedriegers, maar ook op hun leven.
Want aan de vruchten kennen ze de boom.
De Efeziërs leggen het bijltje er niet bij neer als ze worden onderdrukt en vervolgd, maar ze blijven vasthouden aan het oneindig prachtige plan van God.
Ze zijn uit hetzelfde geestelijke hout gesneden als de Hebreeën en ook van hen kan gezegd worden:
Herinner jullie de dagen van weleer, toen jullie, door het licht beschenen, in een moeizame worsteling met het lijden hebben standgehouden:
enerzijds kregen jullie publiekelijk smaad en beproevingen te verduren, anderzijds waren jullie solidair met hen die hetzelfde moesten doormaken.
Jullie hebben meegeleefd met de gevangenen onder jullie en toen jullie van je bezittingen beroofd werden, hebben jullie dat in vreugde aanvaard, in de wetenschap dat jullie iets beters bezitten, een blijvend bezit voor jezelf (Hebreeën 10:32-34).
Ook Johannes zelf is waarschijnlijk in Efeze vervolgd en in verband hiermee verbannen naar Patmos (zie 1:9).