Openbaring

Openbaring 2:9
Religieuze haat van pseudo-Joden

Ik weet van de ellende en de armoede waarin jullie verkeren, hoewel jullie rijk zijn.
Ik weet hoe jullie belasterd worden door mensen die zich Joden noemen en het niet zijn, maar bij satan horen.

Ik ken van jullie de werken en de verdrukking en de armoede, rijk maar jullie zijn en het lasteren van de zeggende Joden (te) zijn zichzelf en niet zij zijn maar (een) synagoge van de satan.

De Heer heeft het lijden van de gemeente in Smyrna gezien.
Deze vervolging gaat uit van de (schijn-religieuze) Joden die door hun gelaster de ongelovigen opruien om de christenen het leven zo moeilijk mogelijk te maken.
Ook de apostel Paulus heeft dit tijdens zijn zendingsreizen vaak meegemaakt.
Het gevolg is dat deze gelovigen van hun bezittingen beroofd worden en in armoede moeten leven.

Voor hen gelden de woorden uit Hebreeën 10:34:
Jullie hebben meegeleefd met de gevangenen onder jullie en toen jullie van je bezittingen beroofd werden hebben jullie dat in vreugde aanvaard, in de wetenschap dat jullie iets beters bezitten, een blijvend bezit voor jezelf.
Want de leden van deze gemeente zijn rijk wat hun innerlijke mens betreft.
Zij verzamelen schatten in de hemel, waar geen mot of roest ze wegvreten en waar geen dieven inbreken om ze te stelen (zie Matteüs 6:20).

Jezus kent ook de lasterlijke aantijgingen van de aanklagers die zeggen Joden – dat zijn godlovers – of de echte nakomelingen van Abraham te zijn, maar het in wezen niet zijn.
Integendeel: zij zijn uit hún vader, satan (zie Johannes 8:44) en zo vormen zij samen een synagoge of een gemeente van satan.
Zij zijn dezelfde nakomelingen van slangen, beeld van volgelingen van demonen, die de Heer al eerder ontmoet heeft.
Zie bijvoorbeeld Matteüs 23:33:
Slangen zijn jullie, addergebroed, hoe denken jullie te kunnen ontkomen aan een veroordeling tot de Gehenna?
Niet voor niets neemt Johannes in zijn evangelie afstand van zijn volksgenoten met de woorden: De Joden dan …
Door de waarde die zij aan hun religieuze Jood-zijn hechten, is hij ver van hen komen af te staan.