Openbaring

Openbaring 20:3
Opschudding in het dodenrijk

Hij gooide hem in de diepte, sloot de put boven hem en verzegelde die, opdat de volken niet meer door hem misleid zouden worden tot de duizend jaar voorbij waren; daarna moet hij korte tijd worden losgelaten.

En hij wierp hem in de afgrond en hij sloot/(hij sloot de afgrond af) hem en hij verzegelde boven hem, opdat niet hij misleidt de volken meer, totdat voleindigd zijn de duizend jaren.
En na deze (dingen) moet hij losgemaakt worden (een) kleine tijd.

Christus en zijn gemeente zijn nu bezig de schepping te herstellen of de aarde een nieuw gezicht of aanzien te geven (zie Psalm 104:30).
In die periode zit de tegenstander van God in de gevangenis.
Jesaja schildert de opschudding in het dodenrijk, wanneer satan daar als gebondene arriveert:
Het dodenrijk beneden is in rep en roer
om jou een ontvangst te bereiden:
het wekt de schimmen voor je op
van alle leiders van de aarde,
het laat de vorsten van vreemde volken
voor jou opstaan van hun troon.
Hoor hoe zij je onthalen:
Nu ben jij even zwak als wij,
je bent echt een van ons.
Je pracht en praal, en de klank van je harpen,
ze worden dit dodenrijk binnengebracht.
Wormen zijn je bed, maden je deken
(Jesaja 14:9-11).

De profeet geeft de trapsgewijze nederlaag van satan als volgt weer:
O morgenster, zoon van de dageraad,
hoe diep ben je uit de hemel gevallen.
Overwinnaar van alle volken,
hoe smadelijk lig je daar geveld.
Je zei bij jezelf: Ik stijg op naar de hemel,
boven Gods sterren plaats ik mijn troon.
Ik zetel op de toppen van de Safon,
de berg waar de goden bijeenkomen.
Ik stijg op tot boven de wolken,
ik evenaar de Allerhoogste.
Nee! Je daalt af in het dodenrijk,
in de allerdiepste put
(Jesaja 14:12-15).

De krachtigste en meest actieve demon is van zijn macht beroofd.
Hij is nu op de plaats waar hij gepijnigd wordt.
De belangrijkste eigenschap van een geest is dat hij altijd bezig is en geen rust kent.
Rusteloze activiteit hoort bij het wezen van de geestenwereld.
Voor altijd gebonden en gevangen zijn betekent voor hem daarom ook de hevigste kwelling.
Voor satan is deze tijd nu aangebroken, zoals ook alle demonen weten dat die voor hen komt.

Van satan wordt gezegd dat hij de heerser over de dood is (zie Hebreeën 2:14).
Dit betekent dat hij door zijn verleiding en wetteloze invloed de mens in de macht van de demonen van zonde, ziekte en dood kan brengen.
De zonde veroorzaakt de scheiding met God, waardoor de mens geestelijk sterft.
De ziekte veroorzaakt in hem de lichamelijke dood.
De doodsmachten zijn de ontbindende demonen: ze maken de band tussen de innerlijke mens en zijn lichaam los.
Deze onsterfelijke innerlijke mens wordt dan door hen gevangen gehouden.

Satan is nu ook onttroond en daardoor nu zelf ook onderworpen aan de doodsmacht die ieder, die in zijn macht is, verhindert uit het dodenrijk te ontsnappen.

Maar de uiteindelijke macht over de dood hoort toe aan Hem die heeft gezegd:
Ik ben het die leeft; Ik was dood, maar Ik leef, nu en tot in eeuwigheid.
Ik heb de sleutels van de dood en van het dodenrijk
(1:18).
Wie bij Jezus hoort, zal naar zijn innerlijke mens niet meer sterven!
Jezus zegt: Wie mijn woord bewaart zal de dood nooit proeven (zie Johannes 8:52).
Op het geestelijke lichaam (zie ook 14:14) van de gelovige heeft de doodsmacht geen vat!

Wanneer satan in de afgrond geworpen is, wordt deze boven hem verzegeld.
Hij kan niet terugkeren voordat dit zegel verbroken wordt.
Hij kan zowel in de hemel als op de aarde op geen enkele manier nog mensen verleiden of pressie op hen uitoefenen.
Elke rechtstreekse verleiding door demonen heeft opgehouden.
Wel blijven op aarde nog demonen werkzaam die een schuilplaats in de mensen of in de schepping gezocht hebben.

Maar in het vrederijk zullen de demonen zich niet straffeloos kunnen openbaren.
Direct als zij de mens gaan gebruiken (hem tot zondaar maken), wordt zo iemand die zich niet heeft laten bevrijden, prijsgegeven aan de vloek.
Dit betekent dat hij afgevoerd wordt naar het dodenrijk, dat wil zeggen: verbonden wordt met de doodsmachten.
Verleiding door zondige mensen is dan ook niet meer mogelijk.

Het zegel dat aangebracht wordt, wijst erop dat het kwaad zich in die duizend jaar niet verder kan ontwikkelen, dat er een status quo-situatie is ontstaan.
Alleen wat er nog aan demonen in gebonden mensen werkzaam is, kan nog zijn invloed doen gelden met bovenstaand gevolg.
Zoals de leeuwenkuil boven Daniël verzegeld werd en de steen voor het graf van Jezus gelegd, zo wordt hier de afgrond boven satan gesloten.
De engel doet dit met de autoriteit van Gods woord.

Niet bedoeld wordt dat het dodenrijk totaal afgesloten wordt, want ook in het duizendjarige rijk zullen nog mensen sterven en demonen in deze afgrond geworpen worden.

Na een korte tijd wordt satan weer losgelaten uit zijn gevangenis; bij de uitleg van vers 7 wordt hier nader op ingegaan.