Openbaring

Openbaring 21:10-11
Abraham verlangde al naar deze stad

Ik raakte in vervoering en hij nam mij mee naar een heel hoge berg en liet me de heilige stad Jeruzalem zien, die uit de hemel neerdaalde, bij God vandaan.
De stad schitterde door Gods luister, met een schittering als van een edelsteen, als een kristalheldere jaspis.

En hij droeg weg mij in (de) geest op (een) berg grote en hoge en hij toonde mij de stad grote, het heilige Jeruzalem, neerdalende uit de hemel, van God, hebbende de heerlijkheid van God.
En de glans van haar (was) gelijkend op gesteente zeer kostbaar, als (het) gesteente iaspis/diamant kristalhelder zijnde.

Jeruzalem voltooid, de heilige hemelse stad

Johannes ziet het zichtbaar worden van de stad van God in al haar luister, dat wil zeggen van de volledige werking van de geest van God in haar, in vrucht en gaven.
Zij ligt op de berg Sion, waarvan de profeet zegt:
Eens zal de dag komen dat de berg
met de tempel van de Heer rotsvast zal staan,
verheven boven de heuvels, hoger dan alle bergen
(Jesaja 2:2).

De engel voert Johannes in geestvervoering naar deze hoge berg, symbool van Gods heilige geest.
Want er is geen kracht in de hele schepping die machtiger en sterker is dan deze geest, waarop de gemeente gefundeerd is.
Johannes ziet hoe dit hemelse Jeruzalem zijn volledige vorm krijgt.
Het daalt neer of wordt zichtbaar vanuit de geestelijke wereld om zich op de nieuwe aarde te manifesteren.
Naar deze stad heeft Abraham al verlangd:
… omdat hij uitzag naar een stad met fundamenten, door God zelf ontworpen en gebouwd (zie Hebreeën 11:10).
En ook zijn er met hem veel andere gelovigen die dit verlangen hebben gehad:
Nee, ze keken reikhalzend uit naar een beter vaderland: het hemelse.
Daarom schaamt God zich er niet voor hun God genoemd te worden en heeft Hij voor hen een stad gereedgemaakt
(Hebreeën 11:16).

Abraham richt zijn blik niet op het zichtbare, maar op het geestelijke, het onzichtbare.
Hij hecht zich niet aan het schaduwbeeld, maar aan de werkelijkheid.
Daarom belijdt hij samen met de andere gelovigen dat hij als vreemdeling en gast op aarde woont.
Zij geven hiermee aan op doorreis te zijn naar een beter vaderland: het hemelse (zie Hebreeën 11:13 en 16).

Uit wat Jezus zegt, weten we dat in tegenstelling tot het voorgaande, de vuurpoel voor satan en zijn demonen bestemd is.

Ook wij verlangen naar het voltooide hemelse Jeruzalem en we weten dat de beloften in verband hiermee in ons leven gerealiseerd kunnen worden.
Wij verlangen naar de periode waarin God alles wordt in allen.
Daarom zijn ook wij hier vreemdelingen en gasten, want het zoeken naar deze heilige stad gaat altijd samen met het zoeken naar een koninkrijk dat niet van deze aarde is.
We zien haar niet slechts uit de verte, in een verre toekomst, maar wij staan voor de Sionsberg, voor de stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem en voor duizenden engelen die in vreugde bijeen zijn … (zie Hebreeën 12:22).

De heilige stad is een beeld van een geestelijk volk van rechtvaardigen, dat gezuiverd is door het offer van Jezus aan het kruis.
De eerste stenen die in de stad ingevoegd zijn, zijn de ‘heiligen’ die na de opstanding van Jezus uit hun graven zijn gegaan, dat wil zeggen vanuit het dodenrijk zijn overgeplaatst in de heilige stad.
De graven werden geopend en de lichamen van veel gestorven heiligen werden tot leven gewekt.
Na Jezus’ opstanding kwamen ze uit de graven, gingen de heilige stad binnen en maakten zich bekend aan een groot aantal mensen
(Matteüs 27:52-53).

Vanaf de opstanding van Jezus gaan allen die opnieuw geboren zijn niet meer naar het dodenrijk, maar naar de heilige stad.
Bij het opnieuw geboren worden wordt geen natuurlijk lichaam voortgebracht, maar een geestelijk.
Dit geestelijke lichaam wordt als een levende steen ingevoegd in het nieuwe Jeruzalem.
De mens die opnieuw geboren is, hoort nog bij de bruid, maar door de vervulling met de geest van God wordt hij één met Jezus Christus.
Dan is er sprake van ‘de vrouw van het Lam’.

Daarom schrijft de apostel aan allen die bij de stad van God horen:
Voeg jullie bij Hem, bij de levende steen die door de mensen werd afgekeurd maar door God werd uitgekozen om zijn kostbaarheid,
en laat jullie ook zelf als levende stenen gebruiken voor de bouw van een geestelijke tempel.
Vorm een heilige priesterschap om geestelijke offers te brengen die God, dankzij Jezus Christus, welgevallig zijn
(1 Petrus 2:4-5).

Deel worden van de hemelse tempel

Door de doop in Gods geest en door het steeds voller worden met deze geest gaan we horen bij dat deel van de stad, dat ‘tempel van God’ wordt genoemd.
Daarom is het nodig dat de ‘bruid van het Lam’ ook ‘vrouw van het Lam’ wordt.
Aan de opnieuw geboren broers en zussen in Rome schrijft Paulus in Romeinen 8:9:
Jullie laten je leiden door de geest, want de geest van God woont in jullie.
Iemand die zich niet laat leiden door de geest van Christus behoort Christus ook niet toe.

Voor ‘zich niet laat leiden door de geest’, staat in de grondtekst: Maar als iemand de geest van Christus niet heeft (zie ook HSV).

De stad is het eigendom van God, want zij bestaat uit volmaakt rechtvaardigen die door Jezus voor God zijn (vrij)gekocht met zijn bloed.
De opdracht aan Jezus is een tempel te bouwen waarin de Vader en de Zoon kunnen wonen.
Wij vormen dat huis (zie Hebreeën 3:6) als God in ons woont door zijn geest (zie hiervoor).
Opnieuw geboren worden of vernieuwing van denken of geestelijk gaan denken of hemelburger worden, wordt dus gevolgd door de doop in Gods heilige geest.
En deze doop is de basis voor een leven in de geestelijke wereld, zoals God dat bedoelt.
In Efeziërs 3:13 staat:
In Hem hebben ook jullie de boodschap van de waarheid gehoord, het evangelie van jullie redding, in Hem zijn jullie, door je geloof, gemerkt met het stempel van de heilige geest die ons beloofd is.
En in Handelingen 2:38:
Keer jullie af van jullie huidige leven en laat je dopen onder aanroeping van Jezus Christus om vergeving te krijgen voor uw zonden.
Dan zal de heilige geest jullie geschonken worden.

De volgorde is dus: beslissen om een nieuw leven te gaan leiden (bekering), daarna doop in water en in Gods geest.

Bij het dopen van de gelovigen in Samaria blijkt duidelijk dat zij Gods geest nog niet hebben gekregen:
Nadat ze waren aangekomen, baden ze dat ook de Samaritanen de heilige geest mochten ontvangen,
want deze was nog op niemand van hen neergedaald; ze waren alleen gedoopt in de naam van de Heer Jezus
(Handelingen 8:15-16).
Deze Samaritanen zijn dus levende stenen in de stad van God, die nog gereedgemaakt moeten worden voor en ingevoegd in de tempel van God.

De vraag is waaraan Johannes de neerdalende heilige stad als het hemelse Jeruzalem herkent.
En waarom deze naam?
Het is wel duidelijk dat niet het aardse Jeruzalem in de eerste plaats het beeld is, maar het hemelse, namelijk van de bijna voltooide bruid van het Lam.
Maar wat brengt Johannes ertoe deze hemelse stad de naam Jeruzalem te geven?

De apostel heeft, komende vanaf de Olijfberg, het aardse Jeruzalem uiteraard vaak vanuit het oosten gezien.
De oostelijke muur van de stad moet wel een majestueuze indruk hebben gemaakt op allen vanaf de Olijfberg óf vanuit het Kidrondal.
Wij merken hierbij op dat deze muur aan de oostkant ook muur van de tempel is geweest.
Het heiligdom heeft gelegen op de berg Sion, die ook wel Moria genoemd wordt.
Deze is een zogenaamde tafelberg, dat wil zeggen dat hij van boven vlak is, dus een plateau vormt.
Hierop heeft de tempel gestaan die omringd is geweest door een reusachtig groot plein, de voorhof van de heidenen genaamd.

Door koning Herodes wordt het plein van de oude tempel bijna twee keer zo groot gemaakt.
Hij doet dit door onder andere de oostkant uit te breiden.
Hij brengt daarvoor op de oostelijke helling van de berg een fundering aan die aan de zuidkant zelfs tot vijftig meter hoogte wordt opgetrokken.
De steenblokken die hij ervoor laat gebruiken, zijn ruim één meter lang, één meter breed en bijna twee meter hoog.
Er zijn zelfs stenen bij die een lengte van meer dan tien meter hebben.
Zo hebben er in sommige delen van de berghelling wel vijfentwintig steenlagen op elkaar gelegen.

Hoe hoger dit fundament wordt opgetrokken, hoe groter natuurlijk de oppervlakte van de steenlagen wordt.
In feite zijn er vijfentwintig fundamenten geweest, wat uit proefopgravingen van archeologen in 1867-1868 is komen vast te staan (de gegevens zijn ontleend aan ‘De tempel van Jeruzalem’ door de archeoloog André Parrot).
Deze fundamenten liggen nu onder het puin bedolven.
Te begrijpen zijn dan ook de bewonderende uitroepen van de leerlingen van Jezus:
Meester, kijk eens, wat een enorme stenen en wat een imposante gebouwen! (zie Marcus 13:1)

Het unieke van Jeruzalem is dus dat men dan aan de oostkant van deze stad niet alleen de muur ziet, maar vooral de kolossale fundamenten kan tellen.
Op sommige plaatsen zijn dan de gezamenlijke steenlagen bijna vijftig meter hoog, terwijl de muur erop de normale hoogte van ongeveer zeven meter heeft.
Werkelijk dus een stad met fundamenten! (zie Hebreeën 11:10).

De lengte van de oostmuur, eveneens tempelmuur, heeft ongeveer 460 meter bedragen.
Wie dan bovenop deze muur staat, op de kantelen van de tempel, bevindt zich circa negentig meter boven het Kidrondal.
Volgens Flavius Josephus krijgt men hier gemakkelijk hoogtevrees.
Tegenwoordig is het tempelplein 287 meter breed en 488 meter lang.
Er kunnen hier maar liefst 300.000 mensen samenkomen.
Tegen de oostmuur bevond zich in die tijd aan de binnenzijde nog de zuilengalerij van Salomo, waar men in de winter beschutting vond tegen de kou (zie Johannes 10:22-23).
Wie dan dus vanaf de Olijfberg naar de stad kijkt, ziet de stads- of tempelmuur duidelijk zichtbaar op zijn formidabele fundamenten verrijzen.

Johannes ziet hoe de luister van God in geestelijk opzicht aan deze stad haar glans geeft, want Gods luister is (in) de gemeente waarin Hij woont en werken kan door zijn geest.
Jezus zegt tegen de Vader:
Ik heb hen laten delen in de grootheid die U Mij gegeven hebt, opdat zij één zijn zoals Wij (Johannes 17:22).
Deze grootheid of heerlijkheid is dat niet de kracht, de liefde en de wijsheid van Gods geest?
De gemeente is de luister van God en haar glans verlicht de hele stad die straalt als zeer kostbaar edelgesteente.
Haar schittering en flonkering is als die van de kristalheldere diamant.
Alles wat zich in haar openbaart is zuiver en kostbaar, herstel- en levenbrengend.
Zoals een juweel het licht opvangt, weerkaatst en nog mooier doet uitkomen, zo weerspiegelt en verspreidt de stad de heiligheid en de luister van de Heer.