Openbaring

Openbaring 22:1-2
Van paradijs naar paradijs

Hij liet me een rivier zien van levend water.
De rivier was helder als kristal en ontsprong aan de troon van God en van het Lam.
In het midden van het plein van de stad en aan weerskanten van de rivier stond een levensboom, die twaalf vruchten gaf, elke maand zijn eigen vrucht.
De bladeren van de boom brachten de volken genezing.

En hij toonde mij (een) zuivere rivier van (het) water van (het) leven, blinkend als kristal, uitgaande uit de troon van God en van het Lam.
In (het) midden van de straat van haar en van de rivier, hiervandaan en hiervandaan (is de) boom van (het) leven, voortbrengende vruchten twaalf, per maand één elke gevende de vrucht van hem.
En de bladeren van de boom (zijn) tot genezing van de volken.

Voor het laatst wordt de gemeente aan Johannes in een visioen getoond.
Het beeld is nu niet meer een tempel, maar een paradijs.
Gods woord begint met een aards paradijs en eindigt met een hemelse lusthof.

Op het tempelplein ziet Johannes nu geen tempel, maar de hof van Eden.
Hier wordt de gemeente als een tuin voorgesteld.
Als Paulus in geestverrukking in dit paradijs is, hoort hij daar onuitsprekelijke woorden.
Maar ik weet dat deze man – in zijn lichaam of zonder zijn lichaam, dat weet ik niet, dat weet God alleen –
werd weggevoerd tot in het paradijs en dat hij daar woorden hoorde die door geen mens mogen worden uitgesproken
(2 Korintiërs 12:2-3).

Het accent valt nu op de laatste functie van de gemeente bij de voltooiing van het nieuwe Jeruzalem.
Werd in het vorige visioen de gemeente uitgebeeld door het stralende licht waarbij de volken leven, nu valt de aandacht op de gemeente als levensboom of -bomen.
Er kunnen een of meer bomen worden bedoeld, maar de uitdrukking ‘aan weerskanten’ doet denken aan een verzamelnaam, dus aan ‘geboomte’.
Dit komt dan overeen met het visioen in Ezechiël 47:12, waar staat:
Aan de oevers van de rivier zullen allerlei vruchtbomen opkomen, waarvan de bladeren niet zullen verwelken en de vruchten niet zullen opraken; elke maand zullen ze vrucht dragen.
Het water stroomt immers uit het heiligdom.
De vruchten zullen eetbaar zijn en de bladeren geneeskrachtig.

God woont in ons door zijn geest

Ezechiël beschrijft in dit hoofdstuk de functie van de tempel, als schaduwbeeld van de geestelijke tempel, de gemeente waarin God door zijn geest woont.
Dit is de situatie waarin alle leden van de gemeente zijn gedoopt in Gods geest en waarbij zij streven naar de liefde en de gaven, om het einddoel van het geloof te bereiken: de volmaakte mens.
Hij heeft deze tempel dus niet beschreven als een voorbeeld voor een op aarde te bouwen tempel.
Zijn bedoeling is dat het volk van God, waar het zich ook bevindt, door dit model begrijpt wat de geestelijke betekenis ervan is.
Zo kan het zich de geestelijke realiteit ervan tot zijn eigendom maken.
Juist omdat deze tempel nooit op aarde gebouwd zal worden, is het nodig dat de gelovigen gaan bedenken wat ‘van boven’ is, dus dat ze geestelijk gaan denken.
Richt jullie op wat boven is, niet op wat op aarde is (Kolossenzen 3:2).
De nieuwtestamentische christenen moeten zó Christus zien als de hogepriester van het hemelse heiligdom.
Het schaduw- of zinnebeeld van een tempel die op de aarde nooit gezien zal worden, moet worden overgezet naar de geestelijke werkelijkheid.
In Hebreeën 9 behandelt Paulus de functie van de aardse tempel in relatie tot de hemelse.
Hieruit blijkt duidelijk dat we geestelijk moeten denken, dus de aardse beelden op een hoger, geestelijk plan brengen.

De levensbomen dragen rijpe vruchten die als geestelijk voedsel dienen en de bladeren van de bomen zijn bestemd als geneesmiddel voor de volken.
De levensbomen hebben dezelfde taak en functie als die van de Levensboom die in Gods paradijs staat (zie 2:7).
Jezus Christus werkt samen met zijn gemeente aan het herstel van de schepping.
Want de gemeente van overwinnaars, de zonen van God, bereikt het geestelijke niveau van de Zoon van God.
Haar leden worden aan Hem gelijk (zie 1 Johannes 3:2).
De vruchten wijzen op het resultaat van het eeuwige evangelie dat door hen ook nog op de nieuwe aarde wordt gebracht.
De bladeren wijzen op de ontplooiing van de geestelijke begaafdheden.
Hierdoor zullen allen die beschadigd de geestelijke stad zijn binnengegaan, volledig herstellen en uitgroeien tot volwassen zonen van God.

Stromen van levend water

Een voorname plaats in de hof vervult de rivier van levend water, een beeld van de heilige geest die uitgaat van de Vader en de Zoon.
Dit wordt voorgesteld door het ontspringen van deze rivier uit de troon van God en van het Lam.
Het is levenwekkend, kristalhelder water dat de hof besproeit en hieraan zijn groei en ontwikkeling geeft.
Gods geest voedt de gemeente en maakt haar sterk, zodat zij op haar beurt een gezonde en krachtige levensboom kan zijn voor mensen die herstel nodig hebben en naar groei verlangen.

Op iedere zoon van God, die zijn plan volledig in zichzelf wil uitwerken, is van toepassing:
Gelukkig de mens
die niet meegaat met wie kwaad doen,
die de weg van zondaars niet betreedt,
bij spotters niet aan tafel zit,
maar vreugde vindt in de wet van de Heer
en zich verdiept in zijn wet, dag en nacht.
Hij zal zijn als een boom,
geplant aan stromend water.
Op tijd draagt hij vrucht,
zijn bladeren verdorren niet.
Alles wat hij doet komt tot bloei
(Psalm 1:1-3).
Alle bomen zijn het hele jaar door groen en ze dragen onophoudelijk vrucht.
In het beeld wordt dit voorgesteld door niet één keer per jaar, maar per maand, dus twaalf keer per jaar, vrucht te dragen.