Erfzonde

9. De opdracht om het duivelswerk te verbreken

Marcus 16 is betrouwbaar

Het is wel merkwaardig dat men voor begrippen als erfzonde, erfschuld en erfsmet, die in het oude of in het nieuwe testament niet voorkomen, tientallen teksten probeert te vinden.
Maar als in Marcus 16 duidelijk op een strijd tegen de demonen gewezen wordt, gelooft men vaak maar al te graag dat dit slot eigenlijk niet in dit evangelie thuishoort.
Vanaf vers 9 hebben vertalers daarom dit laatste gedeelte tussen haken gezet, omdat zij menen dat dit later toegevoegd is.

Dit ‘later’ ziet dan zeker niet op onze tijd, want er is geen perikoop die zoveel ergernis of aanstoot geeft als juist dit fragment.
We weten zeker dat geen enkele kerk of richting deze teksten ooit heeft ingevoegd.
Veel liever houden zij de inhoud ervan voor discutabel.
Hoewel het de woorden van Jezus zelf zijn, zal geen enkele kerk of denominatie graag de woorden van Marcus 16:17-18 hebben opgeschreven:
Zij die tot geloof zijn gekomen, zullen herkenbaar zijn aan de volgende tekenen: in mijn naam zullen ze demonen uitdrijven, ze zullen spreken in onbekende talen,
met hun handen zullen ze slangen oppakken en als ze een dodelijk gif drinken zal dat hun niet deren, en ze zullen zieken weer gezond maken door hun de handen op te leggen.

Natuurlijk kunnen bij het overschrijven van handschriften vergissingen worden gemaakt.
Want wie speelt het klaar om honderden bladzijden, zonder één fout te maken, over te schrijven?
We kunnen ons voorstellen dat een woord of zelfs een regel per abuis kan wegvallen.
Maar bij Marcus 16 gaat men van het idee uit dat een overschrijver opzettelijk teksten heeft ingelast, dus dat hij een falsaris is die bewust de woorden van Jezus heeft vervalst.

In zijn ‘Inleiding tot het Nieuwe Testament’ schrijft dr. J. de Zwaan, ‘dat het oorspronkelijke slot door slijtage of ongeval bij enkele oudere handschriften was weggeraakt’.
Dit gebeurt uiteraard bij een boek eerder aan het eind dan in het midden.
Men beweert dat de tekst van Marcus 16:9-20 in de oudste twee handschriften ontbreekt.
Deze zijn de Codex Vaticanus, ontstaan in de 4e eeuw en de Codex Sinaïticus, eveneens uit de 4e eeuw, omstreeks 340 na Christus.

De Codex Vaticanus mist het slot van Marcus, maar ook ontbreken Genesis 1-46, Psalm 105-137, Hebreeën 9:14-13:25 en verder de brieven aan Timoteüs, aan Titus, aan Filemon en de Openbaring aan Johannes.
Bij het slot van Marcus is een witte ruimte in dit handschrift.
Bij de Codex Sinaïticus ontbreken ook verschillende bladzijden uit het oude testament.
Er is trouwens geen handschrift of er ontbreken wel bepaalde Bijbelgedeelten.
Als we vandaag een heel oude Bijbel vinden, die enkele perikopen niet heeft, concluderen we hieruit toch ook niet dat deze ontbrekende teksten niet in het origineel te vinden zijn?

Er zijn ongeveer 4200 handschriften, waarvan er 618 de evangeliën bevatten en slechts twee (!) hebben deze verzen niet!
Bovendien moeten we uitgaan van de oudste twee Griekse manuscripten.
De Vulgata bijvoorbeeld heeft deze verzen wel.
Latijnse vertalingen uit de Griekse tekst van de Septuagint zijn er al uit de 2e en 3e eeuw.
In 382 krijgt Hiëronymus de opdracht om de Vulgata te reviseren.
Deze kerkvader kent het Griekse testament van zijn dagen en ook de Vetus Itala uit de 2e eeuw, die ook de ‘omstreden’ verzen bevat.

De Vulgata, de Latijnse vertaling, die de rooms-katholieke kerk gebruikt, is dus eerder vertaald uit het Grieks dan het oudste Griekse handschrift dat bewaard gebleven is, is overgeschreven.
De Vulgata bezit dus oudere rechten dan de oudste Griekse handschriften.
Ook bestaat er nog een handschrift van de vier evangeliën in het Syrisch, de zogenaamde Syro-Sinaïticus.
Dit is in het midden van de 2e eeuw ontstaan, ongeveer in het jaar 150 na Christus.
We moeten ons dit eens indenken!
Nog geen honderd jaar nadat de evangelisten hun geschriften voltooien, zijn hun evangeliën al in het Syrisch vertaald.
Binnen zestig jaar nadat het evangelie van Johannes het licht ziet, kan aan de ongeletterde christenen die geen Grieks kennen, de vertaling in het Syrisch al worden voorgelezen.
In deze oeroude kopie staat ook Marcus 16:9-20.

Wij concluderen uit deze gegevens dat de oude christelijke kerk in het slot van Marcus 16 gelooft.
In de Syrische vertaling voor het Midden-Oosten, in de Koptische vertalingen voor de Egyptenaren in tal van dialecten, waaronder de Sahidische van ongeveer 150 na Christus, in de Latijnse vertalingen voor Italië en het noorden van Afrika, die alle vóór de 4e eeuw geschreven zijn, vinden wij dus Marcus 16 in zijn geheel.

Dan zijn er nog de Gotische vertaling uit 350 en de Armeense uit de vijfde eeuw die beide deze verzen hebben.
Bovendien zijn er ongeveer honderd schrijvers die oudere geschriften hebben nagelaten dan de oudste handschriften.
Zij hebben zich in hun werken allen beroepen op de desbetreffende teksten in Marcus 16 als deel van het evangelie.
De oude kerkvaders die voor het concilie van Nicea (525) leven, verwijzen zestien keer naar deze verzen.