Erfzonde

8. Teksten uit het nieuwe testament over erfzonde

Romeinen 3:10-18

Zo staat er ook geschreven:
‘Er is geen mens rechtvaardig, zelfs niet één,
er is geen mens verstandig,
er is geen mens die God zoekt.
Allen hebben ze zich afgewend,
heel de mensheid is verdorven.
Er is geen mens die nog het goede doet,
er is er zelfs niet één.
Hun keel is een open graf,
hun tong is bedrieglijk,
achter hun lippen schuilt het gif van een adder,
hun mond is vol vervloeking en venijn.
Ze haasten zich om bloed te vergieten,
brengen ellende en vernietiging.
De weg van de vrede kennen ze niet,
angst voor God kennen ze niet.’

Paulus citeert hier eerst een paar fragmenten uit verschillende Psalmen die gebruikt worden om de leer van de erfzonde te onderbouwen.
Maar we geven aan dat er gezegd wordt dat allen zich hebben afgewend (afgeweken zijn, NBG), dat wil zeggen dat ze goed zijn begónnen, maar de juiste weg verláten hebben.
Ook staat er niet dat zij altijd verdorven (= onnodig maken, waardeloos worden, bederven) geweest zijn, dit wil zeggen onbruikbaar en nutteloos voor God, maar ze zijn dit gewórden.

In Psalm 14:3 wordt niet gezegd dat hun aard of natuur van het begin af verdorven is, maar ze zijn afgedwaald of ontaard door het contact dat zij met demonen hebben gehad.

In de Psalmen gaat het in de eerste plaats om Joden die de wet hebben.
God zal toch wel eerst bij zijn eigen volk gezocht hebben naar iemand die goed doet, dus die volgens de wet leeft?
Wat is bij de Joden het resultaat van hun (moeten) naleven van de wet?
Het antwoord is: onrechtvaardigheid, onverstandigheid en onverschilligheid.

Wat voor de Joden onder de wet geldt, is natuurlijk ook van toepassing op de heidenen, de Grieken.
Dit maakt Paulus al eerder duidelijk in Romeinen 1:18-32.
Niemand is dus rechtvaardig.
In de Psalmen wordt iemand onrechtvaardig genoemd als hij de wet van God niet naleeft.
De Psalmist noemt dan zo’n overtreder goddeloos of dwaas.
Men moet wel degelijk in strijd met de wet hebben gehándeld om onrechtvaardig genoemd te worden.
Men is beslist geen onrechtvaardige vanaf of van vóór zijn geboorte.

Ook is in deze verzen sprake van de zonde van de tong.
Iemand is óf een zoon van satan en dan wordt zijn gedachteleven geïnspireerd door deze vader van de leugen en komt zijn spreken dan uit dezelfde bron voort.
Of iemand is een zoon van God en hij bedenkt dan de dingen die ‘boven’ zijn en spreekt ‘woorden als van God’.
Het addervergif dat de goddelozen spuien, wijst op de gemeenschap met satan, de oude slang.
Alle woorden die zij spreken zijn niet om te zegenen, maar om te vloeken, dat is om hun medemens onder invloed te brengen van de demonie.

Zwanger van onheil

Het laatste gedeelte is ontleend aan Jesaja 59:7, waar de wegen van de goddelozen worden beschreven.
In vers 5 van dit hoofdstuk wordt in dit verband gezegd dat de zonde een gevolg is van de inwerking van de demonen.
Men is zwanger van onheil, dat is dus in de innerlijke mens die door een onreine demon bevrucht is (zie Jakobus 1:15 en Psalm 7:15).
Men (open)baart in de zichtbare wereld de zonde.
Als er staat in Jesaja 59:5: Ze broeden slangeneieren uit, wijst dit er ook op dat demonen de menselijke geest bevrucht hebben en er bovendien van de mens misbruik gemaakt wordt om de (uitingen van) ‘giftige slangen’ in de wereld te brengen.

Wanneer mensen hun voet hebben gezet op de weg van goddeloosheid en geweld, wordt dit pad gemarkeerd door verwoesting en ellende.
Deze vernieling en dit onheil manifesteren zich in hun eigen leven en in dat van anderen die met hen omgaan.
Maar er is ook een andere weg, die van de vrede.
Zij kennen die weg niet, zoals er staat in Jesaja 57:21: Goddelozen zullen geen vrede kennen – zegt mijn God.
Zij die contact onderhouden met demonen, missen de eerbied en het ontzag (zie grondtekst) voor God (zie Romeinen 3:18).

Als in deze teksten gezegd wordt dat iedereen afgeweken is en dat niemand goed doet, houdt dit uiteraard niet in dat iedereen zich aan deze vreselijke zonden schuldig heeft gemaakt en dat er niemand is die ontzag voor God heeft.
Ook de Psalmendichter David stelt zijn gezindheid altijd tegenover die van hen die kwaad doen.
Hij getuigt dat op zijn weg hem geluk en genade zullen volgen, alle dagen van zijn leven (zie Psalm 23:6).
De Heer beschermt de weg van de rechtvaardigen,
de weg van de wettelozen loopt dood (Psalm 1:6).

De Bijbel ontkent de omvang en de doorwerking van het kwaad niet, maar de woorden erfzonde, erfsmet en erfschuld zijn door mensen bedacht.
Deze begrippen zijn geïnspireerd door dwaalgeesten en demonen (zie 1 Timoteüs 4:1).
Het zijn ingevoerde begrippen van buitenaf, die volledig vreemd zijn aan het evangelie van het koninkrijk van de hemelen dat zich bezighoudt met de wereld van de geesten.