Erfzonde

8. Teksten uit het nieuwe testament over erfzonde

Romeinen 7:18

Immers, ik besef dat in mij, in mijn eigen natuur (grondtekst: vlees), het goede niet aanwezig is.
Ik wíl het goede wel, maar het goede doen kan ik niet.

In Romeinen 7 schrijft de apostel aan christenen die de wet kennen en geprobeerd hebben deze na te leven.
Hij vertelt hun dat de wet op zich goed is, maar dat hij die de wet wil naleven wel steeds met de wet bezig moet zijn om dat te realiseren.
Want de wet is de baas over de mens, evenals de zonde dit is.
In deze strijd tussen wet en zonde is de wet de verliezende partij, want zij kan geen levensverandering in de mens bewerken.

De goedbedoelende natuurlijke mens wil het goede doen en wil zich wel onder de wet van God stellen.
Hij spant zich ook in, want de wet zegt tegen hem: doe dit en je zult leven (zie Deuteronomium 16:20).
Toch kan hij het goede niet uitwerken, maar doet hij integendeel het kwade.
Zo wordt hij tot krijgsgevangene (grondtekst) gemaakt van de wet van de zonde (zie Romeinen 7:23).
Let erop dat de apostel schrijft dat zijn ‘ik’, dus zijn persoonlijkheid wél goed is.
Dit ‘ik’ is niet verdorven, maar kan niet op tegen de (demonen die inspireren of pressen tot) zonde.
Je moet dan doen wat je niet wilt.

Paulus constateert nu dat in de natuurlijke mens, dat is de mens ‘naar het vlees’ onvoldoende kracht aanwezig is om de vijandelijke macht te weerstaan.
Deze ‘zonde die in hem woont’ drijft hem dus aan om te zondigen.
In het goede doen wordt een woord gebruikt dat het edele of het mooie betekent.
Het goede is hier de rechtvaardigheid, dit in tegenstelling tot het kwaad.

Als Paulus Romeinen 7:14 NBG schrijft: Ik echter ben vlees, verkocht onder de zonde (= uitgeleverd aan de zonde) bedoelt hij dat hij als natuurlijk mens in het domein van de heerser over deze wereld leeft.
Hij is (door de ongehoorzaamheid van Adam) uitgeleverd aan de macht van de zonde, zoals een slaaf die niets meer te vertellen heeft.
Als gevangene kan deze niet meer doen wat hijzelf wil.
De vrijheid voor zo’n gevangene breekt pas aan als hij op een legale manier wordt vrijgekocht.
Jezus Christus heeft ons vrijgekocht door met zijn leven de prijs hiervoor te betalen.

Jezus is gedoopt in Gods heilige geest en zijn opdracht is:
Om aan armen het goede nieuws te brengen
heeft Hij Mij gezonden,
om aan gevangenen hun vrijlating bekend te maken
en aan blinden het herstel van hun zicht,
om onderdrukten hun vrijheid te geven (Lucas 4:19).

Ook wij kunnen in dezelfde geest gedoopt worden en dezelfde krachten doen die Jezus heeft gedaan.
Namens Hem, of in zijn naam of autoriteit kunnen wij demonen uit de gebonden mens drijven en deze zo vrijmaken.
Marcus 16:17:
Zij die tot geloof zijn gekomen, zullen herkenbaar zijn aan de volgende tekenen: in mijn naam zullen ze demonen uitdrijven, ze zullen spreken in onbekende talen.
De bevrijde mens is dan geen slaaf meer van demonen die hem pressen om dingen te doen die hij niet wil en hem bovendien beletten om het goede te doen.

Ik wil het goede doen

Om de zonde te kunnen overwinnen, moeten we eerst goed begrijpen wat zonde is.
We moeten eerst goed zien dat wezelf in principe niet zondig zijn, want ik wíl het goede wel, maar het goede doen kan ik niet.

Het principe van bevrijding is dat er een scheiding wordt gemaakt tussen de demonen en de gebonden mens.
Maar de menselijke geest zelf kan niet op tegen de demonen die hem verleiden of pressen om te zondigen.
Het willen alléén heeft geen of te weinig kracht in zich om (altijd) het goede te (kunnen) doen.

Maar we kunnen overwinnen door Gods geest die in ons woont, zodat de eis van de wet vervuld zou worden in ons, die niet volgens het vlees (= het natuurlijke leven dat onder invloed staat van satan) leven, maar volgens de geest (zie Romeinen 8:4 NBG bewerkt).
En wat is de eis van de wet?
Jezus zegt in Marcus 12:30-31:
Heb de Heer, je God, lief met heel je hart en met heel je ziel en met heel je verstand en met heel je kracht.
Het op een na belangrijkste is dit: Heb je naaste lief als jezelf.
Er zijn geen geboden belangrijker dan deze.

De tekst in Romeinen 7:18 heeft dan ook niets te maken met een erfelijk kwaad, maar hierin gaat het over de goedwillende mens die zonder de geest van God niet opgewassen is tegen de geesten uit het rijk van de duisternis.