Alleen geestelijk te verklaren teksten
1 Korintiërs
1 Korintiërs 1:2
Aan de gemeente van God in Korinte, geheiligd door Christus Jezus, aan hen die zijn geroepen om zijn heiligen te zijn en aan allen die de naam van onze Heer Jezus Christus aanroepen, waar dan ook, bij hen en bij ons.
Over de hoofden heen van de Korintiërs is deze brief van Paulus ook aan óns gericht: geroepen heiligen.
God heeft ook óns geroepen om heilig te leven, hersteld en als overwinnaar op iedere vorm van kwaad.
Wij hebben alleen te strijden tegen de demonen die in de geestelijke wereld zijn.
Met aardse wapens, religie, filosofieën en leringen kunnen we daar niets uitrichten.
We moeten hierbij geestelijk ingesteld zijn, geestelijk denken en niet aardsgericht.
We moeten niet meer naar het uiterlijke zien, maar naar het innerlijke.
Een aards volk of natuurlijke afkomst speelt geen rol in Gods plan.
1 Korintiërs 1:24
Maar voor wie geroepen zijn, zowel Joden als Grieken, is Christus Gods kracht en wijsheid …
Kan het nog duidelijker?
Zowel de Jood als de Griek kunnen (op dezelfde manier) geroepen heiligen zijn, die leven in, met en door het plan van God.
Aan hen wordt verteld wat ‘de Christus’ voor hen betekent en ook zij mogen christenen zijn: mensen die gedoopt zijn in en steeds meer vervuld worden met Gods heilige geest.
Door die doop ervaren zij de kracht en de wijsheid van God, door de liefde na te jagen en te streven naar de geestelijke gaven.
Ook hier is wat dit betreft geen verschil meer tussen mensen, bij welk aards volk men ook hoort.
1 Korintiërs 2:9
Maar het is zoals geschreven staat: Wat het oog niet heeft gezien en het oor niet heeft gehoord, wat in geen mensenhart is opgekomen, dat heeft God bestemd voor wie Hem liefheeft.
Gods onvoorstelbare heerlijkheid is met geen pen te beschrijven (volgens Paulus niet in woorden weer te geven), niemand kan ook maar enigszins bedenken wat zij betekent.
Alleen de mensen die God liefhebben kunnen haar (steeds meer gaan) ervaren, net als Paulus kunnen ook zij in dít leven al worden opgetrokken tot in de derde hemel.
Er zijn meer mensen (geweest) die tijdens hun aardse bestaan al een blik in de hemel hebben kunnen werpen!
En naarmate we toegroeien naar de volmaakte mens, zoals God die bedoelt, zal dat ook steeds meer óns deel worden.
Dit gaat zo veruit boven aardse zaken (gevoelens, kennis, volk, afkomst, rijkdom en noem maar op) dat het volkomen zinloos is om te twisten over een afzonderlijk plan dat God met de (ongelovige en dus niet-christelijke) Joden zou hebben.
Gods heerlijkheid is zo onnoemelijk veel groter, laten we ons toch dáárin verdiepen en proberen dáárvan zoveel mogelijk te ervaren en te realiseren in ons leven.
Zij houdt een belofte in voor heden en voor toekomst!
Voor allen, dus voor zowel Jood als Griek, die God liefhebben, die (dan ook) volgens zijn plan geroepenen zijn!
1 Korintiërs 2:10
God heeft ons dit geopenbaard door de geest, want de geest doorgrondt alles, ook de diepten van God.
Het gaat niet (meer) om het volk van de Joden, maar om óns.
Dat wil zeggen om de gemeente van Jezus Christus, waarvan zowel Jood als elk ander volk op dezelfde manier deel van mag uitmaken, namelijk door de doop in en de verdere vervulling met Gods heilige geest.
Deze geest openbaart ons wat het plan van God inhoudt en hoe dit plan in en door óns (de gemeente) gerealiseerd zal worden.
Gods geest laat ons het diepste wezen van God zien, laat ons zijn diepste gedachten kennen.
God de Heer is een zon en schild en wel voor alle mensen: Hij beschermt en geeft leven aan iedereen die Hem liefheeft, die Hem zoekt.
Zij zijn allen zijn oogappel.
God is puur licht, er is geen spoortje duisternis in Hem.
Hij wil enkel en uitsluitend het allerbeste voor alle mensen, Hij wil tenslotte ‘alles in allen’ worden.
Dit is het hoogst realiseerbare voor een christen, daarnaast is er niets, geen ander plan, geen andere heerlijkheid of geen ander volk dat geroepen is.
Door de gemeente van alle tijden en plaatsen en uit alle volken wordt aan de (duistere) wereldbeheersers van deze eeuw deze veelkleurige wijsheid van God bekendgemaakt.
1 Korintiërs 2:12,13
Wij hebben niet de geest van de wereld ontvangen, maar de geest die van God komt, opdat we zouden weten wat God ons in zijn goedheid heeft geschonken.
Daarover spreken wij, niet op een manier die ons door menselijke wijsheid is geleerd, maar zoals de geest het ons leert: wij verklaren het geestelijke met het geestelijke.
Alleen als wij gedoopt zijn in de geest van God, woont God zelf in ons.
Zo kan Hij ons duidelijk maken wat zijn liefde voor ons betekent, wat zijn wezen is en zijn plan met ons leven.
Als wij in geestelijke of nieuwe talen (‘tongen’) bidden bouwen wij onszelf op, dat wil zeggen dat wij hierdoor groeien in ons geloof in, in onze liefde voor en in onze kennis van God.
Wie dit alles goed wil begrijpen moet geestelijk denken, dat wil zeggen zijn of haar focus niet richten op het aardse, het zichtbare, maar op ‘wat boven’ is.
Menselijke wijsheid of visies zijn meestal besmet door religieuze demonen, zoals de hele schijngemeente daarvan doordrenkt is.
Geestelijk denken houdt in het leren begrijpen wat God ons of door beelden of rechtstreeks van de geestelijke wereld bekend wil maken.
Als natuurlijke mensen zien we niets van deze wereld, hoewel we uit de schepping wél kunnen opmaken dat God bestaat en hoe letterlijk oneindig groot(s) Hij is.
Het vereist veel oefening om deze geestelijke wereld te begrijpen, maar daarvoor geeft God ons de middelen: zijn woord en de gaven van zijn geest.
In het oude testament zien we veel uitbeeldingen (schaduwbeelden) van de geestelijke wereld (de werkelijkheid).
Ook Jezus legde door het vertellen van diverse vergelijkingen uit hoe de geestelijke wereld in elkaar zit.
Wat ons nu nog aan kennis ontbreekt, zal Gods geest ons nog duidelijk maken.
We worden vernieuwd in ons denken of opnieuw geboren.
We worden ‘van boven’ geboren, dat wil zeggen: we doen onze intrede (met ons denken) in de geestelijke wereld.
Daar is God die geest is, daar is Jezus in zijn verheerlijkt lichaam, daar zijn de gestorven mensen van alle tijden en plaatsen, daar zijn de engelen, maar ook de demonen.
Daar moeten wij leven (ons in Hem bewegen), met die wereld moeten wij voor heden en toekomst rekening houden.
Bij welk volk we horen, welke taal we spreken, welke huidskleur we hebben, het is allemaal van geen enkel belang.
In de geestelijke wereld kunnen we nú aan onze eeuwige statuur werken, want: wie overwint zal Ik maken tot … (zie de site Openbaring en ook op andere plaatsen in deze studie).
Dit geldt voor iedereen, op dezelfde wijze, er is geen verschil.
1 Korintiërs 3:9
Dus wij zijn medewerkers van God en jullie zijn zijn akker.
Jullie zijn een bouwwerk van God.
Want wíj zijn Gods medewerkers, als geestelijk denkende christenen.
Wíj zijn de akker van God die de door Hem gewilde vrucht voortbrengt, namelijk de zonen van God.
Wíj zijn zijn tempel, in wie Hij woont door zijn geest.
Dit alles heeft uitsluitend te maken met de geestelijke wereld, de hemelse gewesten, het koninkrijk van de hemel en van God.
Dit heeft totaal niets van doen met een natuurlijke natie, een aards volk of een land in het Midden-Oosten.
God heeft slechts een geestelijk doel: de volmaakte mens, gelijkvormig aan Jezus Christus.
Dit gaat al het aardse en dus ook een aards volk, ver te boven!
1 Korintiërs 3:16
Weten jullie niet dat jullie een tempel van God zijn en dat de geest van God in jullie midden (in jullie) woont?
Wij zijn Gods geestelijke tempel omdat de geest van God in ons woont.
Wat kunnen we nog voor iets mooiers en hogers in ons leven bedenken?
God heeft voor deze tijd geen plan dat nog iets anders of hogers te bieden heeft, Hij heeft geen plan met andere mensen dan alleen met zijn gemeente.
Gods heerlijkheid woont in de gemeente omdat deze in óns, elk afzonderlijk, woont.
Een nevenplan of –bedoeling van God is er niet!
Een aardse tempel bouwen is een dwaasheid, net als het toekennen van een geestelijke waarde aan een aards volk!
Woont God soms door zijn geest in de natuurlijke Jood?
Laten we ons daarom alleen bezighouden met het geestelijke Israël, de gemeente van Jezus Christus!
1 Korintiërs 5:7
Doe de oude desem weg en wees als nieuw deeg.
Jullie zijn immers als ongedesemd (ongezuurd) brood omdat ons pesachlam, Christus, is geslacht.
Het oude, aardsgerichte denken moeten we dus wegdoen.
Het natuurlijke volk Israël (en dan ook nog slechts het overschot daarvan) heeft zijn belangrijke taak in de heilsgeschiedenis vervuld: het bewaren van het woord van God en het voortbrengen, naar de mens, van de Messias.
Die uiterlijke taak gold tot de komst van Jezus en vanaf dán zegt Jezus, breekt het koninkrijk van God zich baan.
Dan brengt Hij de genade (de liefde van God) in plaats van de wet en de waarheid (de geestelijke werkelijkheid) in plaats van de schaduw.
Dát is het nieuwe verbond en dat is hoger, dus van een hoger, geestelijk niveau dan het oude verbond.
En wat verouderd is en verjaard, moeten we wegdoen, zegt de Bijbel.
We kunnen en mogen vanaf de komst van Jezus op dit hemelse niveau functioneren.
De Bijbel zegt zelfs dat de wet geestelijk is, zij is niet voor de uiterlijke mens bedoeld, maar voor de innerlijke.
God kan alleen in gemeenschap leven met mensen die Hem zoeken waar Hij is.
God is niet op deze aarde, maar in de hemel bevinden zich zijn troon en woning.
We moeten daarom de dingen van God bedenken die boven zijn, niet die op de aarde zijn, bijvoorbeeld een natuurlijk volk in het Midden-Oosten.
1 Korintiërs 6:19
Of weten jullie niet dat jullie lichaam een tempel is van de heilige geest, die in jullie woont en die jullie ontvangen hebben van God en weten jullie niet dat jullie niet van jezelf zijn?
Ook hier past weer alleen een geestelijke benadering.
Gods geest verbindt zich door de doop (in zijn heilige geest) met onze geest.
En daar onze geest nog in ons aardse lichaam huist, woont God ook in ons lichaam en zijn wij zijn tempel.
Zo vormen wij een tempel, niet met handen gemaakt, zoals Stefanus zegt.
De aardse tempel in Jeruzalem was hiervan een schaduwbeeld, de werkelijkheid is van Christus en in Hem dus ook van en voor óns.
Zo was ook het (overschot van het) Joodse volk een schaduwbeeld van de gemeente van Jezus Christus.
Ook deze laatsten buigen hun knieën niet voor de afgoden (demonen) die hen van de hemel naar de aarde willen trekken.
De oude Baäl deed dat door middel van afgodsbeelden, de nieuwe Baäls door het zichtbare in plaats te stellen van het onzichtbare, de schaduwbeelden in plaats van de geestelijke werkelijkheid.
Maar wij weten dat het niet meer om een natuurlijk volk gaat, maar om een geestelijk.
In hen woont God door zijn geest, maar het natuurlijke volk ligt grotendeels onder het beslag van de overste van deze wereld.
Wat voor plan kan God dan met dit volk hebben, laat staan in hen realiseren?
1 Korintiërs 8:5,6
Ook al zijn er zogenaamde goden in de hemel of op aarde – en zo zijn er immers heel wat goden en heren –
wij weten: er is één God, de Vader, uit wie alles is ontstaan en voor wie wij zijn bestemd en één Heer, Jezus Christus, door wie alles bestaat en door wie wij leven.
Er zijn veel zogenaamde goden waardoor mensen kunnen worden geïnspireerd.
Ze heten goden, maar het zijn demonen.
Alle hebben ze tot doel de mens te scheiden van God, zowel door misleiding, verleiding, ziekte, zonde, geweld en andere vormen van kwaad.
Dit is duidelijk herkenbaar in de talloze religies van over de hele wereld, die mensen in hun web gevangen houden.
Maar voor ons is er maar één God (en dus geen drie!), met één plan en met één geestelijke benadering.
Hij heeft alles gemaakt voor zijn doel: de mens naar zijn beeld, de mens met wie Hij op gelijk niveau kan leven.
God wil niet alleen zijn en daarom zoekt Hij deze mens.
De eerste mens die aan dit doel van God beantwoordde was Jezus Christus, de mens gezalfd met Gods geest, de Messias.
Door Jezus Christus kunnen ook wij dit doel van God bereiken: Hij deed onze zondeschuld weg, doopte ons in de heilige geest, Hij deed ons (op aarde) voor hoe wij zijn evangelie kunnen uitwerken (de leer met gezag), Hij liet ons zien wie de Vader is (enkel licht) en Hij heeft ons zijn eigen grote voorbeeld (in liefde en gaven) nagelaten, zodat we dat kunnen volgen.
Er is dus maar één God en Vader, er is maar één Heer Jezus Christus en zij hebben maar één plan: God alles in allen.
Uit hen zijn alle dingen en die zijn alle hierop gericht.
Er is geen tweede plan, geen ander doel.
Wie deel wil hebben aan dít plan van God, zal deel moeten zijn van de gemeente van Jezus Christus, waardoor Hij Gods plan ten volle tot uitvoering brengt.
1 Korintiërs 10:17
Omdat het één brood is zijn wij, hoewel met velen, één lichaam, want wij hebben allen deel aan dat ene brood.
Het ene brood is een uitdrukking van het (geestelijke) lichaam van Christus, zijn gemeente.
Er is maar één lichaam van Christus en dit is niet gedeeld.
Het bestaat uit met Gods geest vervulde christenen die de gelijkvormigheid aan Jezus Christus nastreven.
Er is naast dit geestelijke lichaam geen natuurlijk volk dat een aparte plaats heeft in Gods plan.
1 Korintiërs 10:18
Kijken jullie eens naar het volk van Israël (naar het vlees).
Hebben tempeldienaars die van de offers eten niet eveneens deel aan hetgeen geofferd wordt?
Als er een Israël is naar het vlees (zie de grondtekst), dus een natuurlijk volk, dan is er in tegenstelling hiermee ook een Israël naar de geest.
Wat uit vlees geboren is (Israël naar het vlees), is vlees en wat uit de geest geboren is (de opnieuw geboren christen), is geest.
God kan niets doen met hen die naar het vlees zijn, die er een aardsgerichte religie op nahouden.
Deze is net als aardse wijsheid, geïnspireerd door demonen.
De Bijbel heeft het niet voor niets over leringen van mensen of demonen.
Wie denkt dat God nog een apart plan heeft met het ‘vleselijke’ Israël, moet zich eens afvragen of zijn of haar gedachten hierover uit de hemel of uit de mensen zijn.
Het is bovendien wel erg gevaarlijk om aan het oude, aan de schaduw, nog geestelijke waarde te hechten.
Zij die nog oudtestamentisch offeren en dat vlees eten, zijn nu zelfs occult bezig.
Voor ons geldt het offer van Jezus Christus en wie daar buitenom gaat, krijgt contact met de demonen.
Wij kunnen niet de beker van de Heer drinken en die van de demonen, we kunnen ons niet voeden aan de tafel van de Heer (met zijn gedachten en zijn geest) en aan die van de demonen (met hun leugens en geest van misleiding).
De Bijbel is daar heel duidelijk over!
Wie vasthoudt aan het oude denken, komt (of is reeds) onder het beslag van religieuze demonen, ook wel ‘vrome geesten’ genoemd!
Zij zijn de wolven in schaapskleren of ze doen zich voor als engelen van het licht.
Maar het is schijn, uiterlijk vertoon en het staat haaks op het plan van God.
Het is dus beslist af te raden om aan het natuurlijke volk Israël een geestelijke waarde toe te kennen!
1 Korintiërs 12:13
Wij zijn allen gedoopt in één geest en zijn daardoor één lichaam geworden, wij zijn allen van één geest doordrenkt, of we nu uit het Joodse volk of uit een ander volk afkomstig zijn, of we nu slaven of vrije mensen zijn.
Kan het nóg duidelijker?
Altijd weer gaat het om ‘wij’.
Dit is altijd weer een in geestelijk opzicht samengaan van Jood én Griek en van mensen van allerlei rangen en standen, volken en rassen en talen en naties.
Dat komt doordat we allemaal op dezelfde manier zijn gedrenkt met, of ondergedompeld of gedoopt zijn in Gods heilige geest.
Deze doop is geen ‘automatisch’ gebeuren dat plaatsvindt bij onze bekering; iedereen ondergaat individueel deze doop, of na handoplegging of op gebed in zijn ‘binnenkamer’.
Dat is voor alle mensen gelijk, er is geen verschil.
Zo horen we bij het geestelijke lichaam van Jezus Christus, zijn gemeente van alle tijden en plaatsen, waaruit de zonen van God voortkomen.
1 Korintiërs 12:27
Welnu, jullie zijn het lichaam van Christus en ieder van jullie maakt daar deel van uit.
Ook hier weer: ‘wij’.
Niet zij (de vleselijke Joden), maar wij!
Wij zijn allemaal afzonderlijk deel van het lichaam, maar wel met onze eigen specifieke inbreng.
In en door ons wil Gods geest zich individueel openbaren (door liefde en gaven), tot welzijn van allen.
Dit welzijn heeft tot het uiteindelijke doel: het worden van mensen naar Gods beeld en zijn gelijkenis.
1 Korintiërs 15:48,49
Ieder stoffelijk mens is als de eerste mens, ieder hemels mens is als de tweede.
Zoals we nu de gestalte van de stoffelijke mens (gedragen) hebben, zo zullen we straks de gestalte van de hemelse mens hebben.
De aardse mens is stoffelijk, vleselijk en vergankelijk.
Adam was uit de aarde, een natuurlijk mens.
Jezus was uit de hemel, een geestelijk mens.
Doordat we opnieuw geboren zijn, doordat ons denken vernieuwd is en doordat de geest van God in ons woont en werkt, zijn we geestelijke mensen geworden.
Het beeld van Adam kregen we mee bij onze geboorte, het beeld van Jezus krijgen we bij ons opnieuw geboren worden (wedergeboorte), bij onze vernieuwing van denken.
We zullen het beeld van Jezus Christus helemaal dragen, dus in alle opzichten op Hem lijken, als we Hem gelijkvormig zijn geworden.
Dat is het enige plan dat God met ons heeft.
Wij zijn door onze ‘wedergeboorte’ hemelse mensen geworden, we horen bij het geestelijke lichaam van Jezus Christus, de gemeente.
Onbekeerde mensen, of ze nu Jood zijn of Griek, dragen nog steeds het beeld van de aardse mens die uit stof is.
God heeft met hen geen apart plan; zij kunnen alleen behouden worden en deel krijgen aan Gods plan als zij zich bekeren.
1 Korintiërs 15:50
Wat ik bedoel, broers en zussen, is dit: wat uit vlees en bloed bestaat kan geen deel hebben aan het koninkrijk van God; het vergankelijke krijgt geen deel aan de onvergankelijkheid.
De aardsgerichte gelovige verdiept zich niet in de geestelijke wereld, hij heeft geen of nauwelijks weet van het koninkrijk van God.
Hij houdt zich bezig met uiterlijke zaken, met uiterlijk vertoon.
Hij denkt God te kunnen behagen met kerkbesef, gewijde gebouwen en kleding, met zelfbedachte regels en wetten, met emotionele aanbidding.
Hij leeft niet in een diepgaande geestelijke verbinding met God, hij kan dat ook niet, want hij wijst de doop in Gods geest af of hij weet daar niets van.
Misschien dooft hij in zijn kerk of gemeente (de werking van de) geest van God zelfs wel uit en belemmert hij het bidden in geestelijke talen.
Hij doet wat God niet van hem vraagt en hij doet niet wat God wél van hem vraagt.
Daaraan zijn, zoals al eerder gezegd, vrijwel alle dwalingen te herkennen.
God vraagt van ons niet dat wij ons bezighouden met een natuurlijk volk Israël, maar wél met het ingaan in zijn koninkrijk.
Het eerste staat nergens in de Bijbel, het tweede staat er vol van.
Aan ons de keus …