5. De zware aanklacht uit Psalm 51:7
Het werkwoord ‘ontvangen’
Er zijn mensen die een verkeerd begrip lijken te hebben van het werkwoord ‘ontvangen’ zoals het hier gebruikt wordt.
Het betekent niet dat de moeder haar baby als een zondig mensje heeft aangenomen na zijn geboorte.
In de kanttekeningen van de Statenvertaling staat bij het werkwoord ‘ontvangen’ dat het in het Hebreeuws betekent: verwarmd, of is door mij verwarmd geworden, mij ontvangende en dragende.
Wat betreft het Hebreeuwse woord, vergelijk Genesis 30:38-39 en 41.
In deze drie genoemde teksten is dit woord in de Statenvertaling weergegeven door ‘verhit worden’ en in de Nieuwe Vertaling door bronstig worden.
Zie ook Genesis 31:10, toen het vee bronstig werd …
Het werkwoord (jaham), waarmee hier de conceptie wordt aangeduid, is in zijn letterlijke betekenis: ‘heet zijn’ of ‘bronstig zijn’.
In de drie gevallen waarin het in de Bijbel voorkomt, wordt het altijd in verband gebracht met dieren.
Alleen al het woordgebruik schijnt hen dus gelijk te geven die menen dat David inderdaad de geslachtsdaad voor onzuiver houdt en dat zijn ouders dus zondigen als zij hem het leven geven.
Deze grove uitdrukking slaat inderdaad op het dierlijke van de coïtusdaad.
Maar de gedachte dat ook koning David wel eens door overspel kan zijn verwekt, komt niet bij veel mensen op.
Maar de Schepper heeft gezegd:
Wees vruchtbaar en word talrijk en daarvoor heeft Hij de gemeenschap tussen man en vrouw ingesteld en (daarna) keek God naar alles wat Hij had gemaakt en zag dat het zeer goed was (zie Genesis 1:28 en 31).
Waarom is deze daad volgens veel uitleggers dan later wetteloos of zondig?
Dat een kind een veilig en warm nestje in de schoot van zijn moeder heeft, zullen wij beslist niet ontkennen, maar dat het daar in de wetteloosheid ingebed is (volgens Calvijn), is absurd, want de ontwikkeling van de vrucht is wetmatig en kunstig.
De Psalmist zegt in dit verband in Psalm 139:14-15:
Ik loof U voor het ontzaglijke wonder van mijn bestaan,
wonderbaarlijk is wat U gemaakt hebt.
Ik weet het, tot in het diepst van mijn ziel.
Toen ik in het verborgene gemaakt werd,
kunstig geweven in de schoot van de aarde,
was mijn wezen voor U geen geheim.
David weet dus heel goed dat hij in de buik van zijn moeder niet in wetteloosheid groeit, maar in haar schoot geweven is (zie Psalm 139:13).
Schóóngewassen
Het woord ‘ontvangen’ ziet hier op de gemeenschap tussen man en vrouw en in deze Psalm op een zondige, felle uiting van seksueel verkeer in overspel.
Dat een erfzondehypothese wel heel ver van David afstaat, blijkt nog eens uit de volgende uitroep in Psalm 51:9:
Neem met majoraan (NBG: hysop) mijn zonden weg en ik word rein,
was mij en ik word witter dan sneeuw.
Hier zien we een zinspeling op de ceremoniële reiniging van melaatsheid en bij het onrein worden door het aanraken van een dode (zie Leviticus 14 en Numeri 19).
Maar bij David gaat het hier om een wezenlijke zuivering van zijn innerlijke mens, wat meer is dan een cultische reiniging.
David heeft het dus over een wegnemen van zijn zondeschuld, van een innerlijke reiniging en van witter worden dan sneeuw.
Hieruit blijkt dat de mens van oorsprong niet slecht is, want hij wordt gereinigd van vuil dat niet wezenlijk bij hem hoort.
Hij wordt dan in geestelijk opzicht zuiver wit.
Dit gebeurt nu op een volmaakte manier door het offer dat Jezus hiervoor gebracht heeft.
Tenslotte kunnen we ons nog afvragen waarom men zegt dat we genade niet erven, maar de zonde wel?