9. De opdracht om het duivelswerk te verbreken
Ze zullen zieken weer gezond maken
Als we de verwekkers van ziekte alleen in de natuurlijke wereld zoeken, zullen we in eerste instantie de dokter roepen.
En dat is absoluut niet verkeerd; ook artsen zijn gericht op het herstel van de mens.
Maar als we de bron van het kwaad in de onzichtbare wereld zien, is het logisch dat we bij het zoeken naar genezing beginnen met ons geestelijk te oriënteren.
Wie roept men eerst bij een zieke: de oudsten van de gemeente of de arts?
Het is wel duidelijk, dat als Jezus zegt dat de gelovigen de zieken gezond zullen maken door hun de handen op te leggen, dat Hij het volle accent legt op de onzichtbare wereld.
Hier gaat het over geloof en geestelijke krachten die in de onzichtbare wereld in beweging worden gezet.
Laten we ons ervan bewust zijn dat we hier te maken hebben met de allerlaatste woorden die Jezus op aarde uitgesproken heeft.
Ze wijzen de weg naar het volledige herstel, naar de realisatie van het plan van God met ons.
Ze zijn bestemd voor zijn volk dat onvoorwaardelijk gelooft dat het uit zijn mond de waarheid hoort.
Zijn ‘laatste wilsbeschikking’ heeft te maken met onze geestelijke erfenis: dat wij als zonen van God openbaar worden.
Wij mogen de lijdende schepping herstellen!
Twijfel ondanks wonderen
Johannes de Doper hoort in de gevangenis over de verbazingwekkende wonderen en tekenen die door Jezus verricht worden.
Toch twijfelt hij aan de identiteit van onze Heer als Christus, want in de zichtbare wereld toont Hij geen enkele macht.
Maar Jezus laat aan zijn heraut meedelen dat Hij zijn werk vanuit de onzichtbare wereld verricht en dat de resultaten hiervan op aarde zichtbaar zijn.
Hij zegt namelijk in Matteüs 11:5:
Blinden kunnen weer zien en verlamden weer lopen, mensen met huidvraat (melaatsheid) worden gereinigd en doven kunnen weer horen, doden worden opgewekt en aan armen wordt het goede nieuws bekendgemaakt.
Het wordt hoog tijd dat wij als christenen de oorzaak van zonde en ziekte niet langer in onszelf zoeken, maar in de wereld van de geesten, waar de demonen door God als oorzaak worden aangewezen.
Het evangelie van het koninkrijk van God, dat oneindige vreugde brengt, is bestemd voor iedereen die overweldigd en beschadigd is door de vijand.
Dat we in dit evangelie geloven en het ook ervaren, maakt dat we vrij kunnen worden van satan.
Jezus is onze Heiland (hersteller) en Hij is niet gekomen om ons te genezen via de medische wetenschap.
Jezus geeft ons de gaven van Gods geest om daarmee aan het werk te gaan en daaronder nemen de gaven van genezingen een grote plaats in (zie ook 1 Korintiërs 12:9).
Genezing is niet het doel van het streven naar de gaven (zie 1 Korintiërs 14:1) maar een onderdeel van het herstelplan van God.
Het doel hiervan is, zoals gezegd, dat wij gelijkvormig worden aan Jezus Christus.
Het opleggen van handen bij zieken is een bijbelse opdracht.
Ook Jezus zelf legt op elke zieke apart de handen op en geneest hen (zie Lucas 4:40).
Hij geeft ons hierbij een voorbeeld hoe wij Hem kunnen volgen.
In onze gedachten verbinden wij de hand van de gelovige broer of zus met de hand van de Heer, dat is met de kracht van Gods geest.
Wij realiseren dan ook door deze handeling de belofte van Jezus:
Waarachtig, Ik verzeker jullie: wie op Mij vertrouwt zal hetzelfde doen als Ik en zelfs meer dan dat (zie Johannes 14:12).
Bij het opleggen van handen verbindt de gelovige zich in de geestelijke wereld met de zieke of gebonden mens.
Hij legt zijn handen niet op de wetteloze geesten in zo’n persoon, maar op de beschadigde en aangetaste mens.
Hij weet zich er één mee en zo kan hij de genade van God doorgeven, die bestaat uit liefde en kracht.
Duidelijk zien we dus dat het evangelie van Jezus Christus de oorsprong van het kwaad toeschrijft aan de inwerking van bovennatuurlijke (demonische) krachten.
Onze eigen verantwoordelijkheid
We zullen daarom dít evangelie moeten brengen aan mensen die verlangen naar de gerechtigheid.
Aan mensen die (moeten) doen wat ze niet willen en die niet (kunnen) doen wat zij wél willen, aan hen die als vrije mensen willen leven, maar die daarin gehinderd worden.
Jezus legt in Marcus 16 de schuld van alle ongerechtigheid bij satan en zijn handlangers.
Maar de verantwoordelijkheid van de mens bestaat uit de keuzes die hij zélf maakt.
Wil hij vrij worden van demonen die hem verleiden of pressen om te zondigen of die hem ziek maken, of niet?
Want er blijven altijd mensen over van wie gezegd moet worden dat zij de duisternis of de demonen als veroorzakers hiervan liever hebben gehad dan het licht.
Zij zullen altijd de methode van Jezus, waardoor ze volledig hersteld kunnen worden, van de hand wijzen.
Het is wel een merkwaardige samenloop dat zij die de grote opdracht van de Heer negeren, ook de mensen zijn die ontkennen dat ze een volmaakt leven kunnen krijgen.
Voor hen heeft niet alleen het oude, maar ook het nieuwe verbond de volmaaktheid niet gebracht.
Toch zegt de Heer tegen ons in Matteüs 5:48:
Wees dus volmaakt, zoals jullie hemelse Vader volmaakt is
Paulus schrijft in 2 Timoteüs 3:17 dat wat in de Bijbel door God is geïnspireerd, aan ons gegeven is om volmaakt te worden en volledig toegerust te zijn voor elke goede daad.
Door de gaven en de liefde van Gods geest in ons kunnen we deze daden van herstel verrichten, net als Jezus.
Het Bijbelgedeelte uit Marcus 16 wijst ons de weg om de onberispelijkheid naar lichaam, ziel en geest te bereiken.
Mensen die denken en leren dat de mens van zichzelf zondig is, geloven ook dat de christen tot zijn dood aan toe een zondaar blijft.
Door deze dwaling geven zij aan te geloven dat Jezus Christus ons niet tot volmaaktheid kan brengen (zie Kolossenzen 3:14, Hebreeën 7:19 en 11:40).
Wij hebben deel aan de hemelse roeping (zie Hebreeën 3:1), aan het goede dat nog moet komen (zie Hebreeën 10:1).
Als we ons goed verdiepen in het woord van God, kunnen we ontdekken wat deze dingen inhouden.
Radicaal breken met voorouderlijke dwalingen
Maar wanneer we als gelovigen en als gemeente van de laatste tijd het einddoel van het geloof willen bereiken, zullen we radicaal moeten breken met de vaak via onze voorouders doorgegeven dwalingen.
Marcus 16 eindigt ermee dat de volgelingen van Jezus op weg gaan om zijn evangelie te brengen, terwijl de Heer hun woorden kracht bijzet door de wonderen die erop volgen.
Ook volgens Hebreeën 2:3-4 geeft God zijn ondersteuning als het evangelie van Jezus gebracht wordt:
Ook God zelf getuigde daarvan, door tekenen en wonderen en allerlei grote daden te verrichten en door de gaven van de heilige geest overeenkomstig zijn wil te verdelen.
Ook hier zien we dat de gaven van de geest van God onmisbaar zijn bij het brengen van het evangelie.
Dit evangelie over de wereld van de geesten (koninkrijk van de hemelen) zijn de christenen in de loop van de eeuwen vrijwel geheel kwijtgeraakt.
Op ons rust de moeilijke maar ook mooie taak om in deze laatste tijd, ondanks veel verzet van de demonen, dit volledige evangelie over de hele wereld bekend te maken.
Zoals de Heer ons heeft opgedragen.
Daarbij moeten wij ons losmaken van het in geestelijk opzicht zinloze leven dat we van onze voorouders hebben geërfd (zie 1 Petrus 1:18).
We hebben niet de zonde van hen geërfd, maar vaak wel een zinloze en volstrekt onbijbelse theorie over de erfzonde!
Maar wij willen het heiligdom binnengaan (dicht bij God leven) langs de nieuwe en levende weg die Jezus voor ons heeft gebaand door zijn offer voor onze zonden (zie Hebreeën 10:19-20).
Het oude (denken) is voorbij, wij willen Jezus volgen in zijn manier van denken en dat kan alleen door het geloven in en het toepassen van zijn evangelie.