Geestelijk denken

2. De vergelijking van het onkruid in de akker

Een blik op de kerkgeschiedenis

Als Jezus zijn evangelie in deze wereld bekend laat maken, is Hij als een mens die goed zaad op de grond strooit, waaruit een goede plant groeit.
De eerste christenen zijn in woord en daad volgers van Jezus.
Zij denken, spreken en doen zoals Hij en ze worden hierom ook vervolgd, net als Hij.
Het hele leven van Jezus Christus en de visie die Hij brengt hebben de nieuwe mens als doel.
Deze is geschapen naar het (voor)beeld van God, om als een pure rechtvaardige te kunnen leven in heiligheid.
Zijn zonden zijn vergeven, hij heeft nu een zuiver geweten en daardoor kan God hem herstellen (zie Efeziërs 4:24) en kan hij beantwoorden aan Gods waarheid, het plan van God.
Daarom verkondigden de eerste christenen het evangelie van redding, schuldvergeving en bevrijding.
Ze genezen de zieken en ze verdrijven demonen uit mensen.
Ze dopen, namens Jezus, mensen in water en in Gods geest.
Zo maken zij het koninkrijk van God tot een heerlijke realiteit op aarde.

Een geur van Christus

Een Griekse geleerde in het midden van de tweede eeuw moet dit ook erkennen.
Hij schildert het leven van de eerste christenen als volgt:
"Zij begaan geen echtbreuk en leggen geen vals getuigenis af; zij eigenen zich geen hun toevertrouwde goederen toe en zoeken niets te verkrijgen wat hun niet toebehoort.
Zij eren hun ouders en doen goed aan hen die hun nastaan en ze oordelen rechtvaardig.
Zij nemen hun onderdrukkers voor zich in en maken hen tot vrienden en hun vijanden doen ze goed.
Hun vrouwen zijn rein, o keizer, als jonkvrouwen en hun dochters zijn zacht en hun mannen onthouden zich van alle onreinheid op grond van de hoop op de komende vergelding die in de andere wereld geschieden zal.
Op grond van de liefde die zij hebben voor de slaven en de slavinnen en de kinderen van dezen, die sommigen bezitten, onderwijzen zij dezen, opdat zij ook christenen worden.
Wanneer dezen christenen geworden zijn, noemen zij hen broers, zonder enig verschil te maken.
Zij aanbidden de vreemde goden niet, maar leven in alle ootmoed en goedheid en leugen wordt bij hen niet gevonden.
Zij hebben elkaar lief; de weduwen vergeten zij niet en zij bevrijden de wezen van degenen die hun kwaad doen.
Wanneer zij horen dat een van hen gevangen zit, of onderdrukt wordt ter wille van de naam van hun Messias, maken zij allen zijn zaak tot de hunne en indien het mogelijk is hem te bevrijden, dan bevrijden zij hem.
Als er een onder hen is die gebrek lijdt en arm is en zij zijn niet welgesteld, dan vasten zij twee of drie dagen, opdat zij de armen iets te eten kunnen geven.
Iedere morgen en op alle ogenblikken denken zij aan Gods weldaden hun bewezen, loven en prijzen zij Hem en danken Hem voor eten en drinken."

Het zaad dat Jezus Christus in de wereld gestrooid heeft, is goed zaad.
Het is hemels zaad, doordat de kracht van het koninkrijk van God zich erin bevindt.
De heidenen zien dat het christendom het hele bestaande staatkundige en burgerlijke leven grondig gaat veranderen.
De volgelingen van Jezus vormen in die dagen een bewuste en onbuigzame oppositie tegen de macht van satan in verdrukking, zonde, ziekte en gebondenheid.
Daarom vormen zij onder de vele religies een aparte groep.
Een religie meer of minder deed er niet toe in het grote Romeinse rijk, maar deze zonen van het koninkrijk vormden de goede grond van de hemelse Landman in het grote imperium.
Zij waren de vrucht van het zaaiwerk van de Mensenzoon Jezus Christus.

Een weg die nóg hoger gaat

Bovenstaande beschrijving van de eerste christenen is wel aanlokkelijk als we deze zien tegen de achtergrond van onze tijd waarin zoveel mensen afvallen van hun geloof.
Maar toch is dit nog niet het doel waarnaar wij streven.
Want wij richten ons op de volmaaktheid in de onzichtbare wereld, die we zeker ook willen tonen in de zichtbare wereld.
Wij zijn bezig met een toekomst waarin wij als zonen van God, die gelijkvormig zijn geworden aan Jezus Christus, openbaar worden.
De gemeente in deze laatste tijd zal niet alleen in het natuurlijke leven een voorbeeld zijn voor de mensen.
Nee, zij zal vooral in staat zijn om in de laatste fase van de strijd in de geestelijke wereld te overwinnen, namelijk in de slag van Harmagedon.
Zie voor een nadere uitleg hiervan de toelichting bij Openbaring 16:16.

De groen wordende grond waarop de pas ontkiemende halmen beginnen te groeien, biedt een schitterende aanblik, maar de boer blijft geduldig wachten op de kostbare opbrengst van zijn land, tot de regens van najaar en voorjaar zijn gevallen (zie Jakobus 5:7).

Maar bij het opkomen van het koren heeft de vijand zijn slag helaas al geslagen.
In het geheim is de wetteloosheid in de dagen van Paulus al begonnen met haar werk (zie 2 Tessalonicenzen 2:7).
En Johannes zegt dat in zijn tijd al veel antichristen actief zijn (zie 1 Johannes 2:18).
Dezen beginnen dan ook al te te ‘groeien’, dus in aantal en invloed toe te nemen.
De kerkgeschiedenis laat ons zien dat al vanaf het begin het inzicht in de geestelijke wereld uit de gemeente verdwijnt.
De gemeente van Efeze wordt, ook dan al, niet voor niets gewaarschuwd: Bedenk van welke hoogte jullie gevallen zijn (zie Openbaring 2:5).

In slaap gevallen

Jezus geeft al aan dat er een tijd zal komen dat alle gelovigen in slaap zullen vallen, zowel de verstandigen als de onverstandigen.
Zie hiervoor de vergelijking van de tien meisjes in Matteüs 25:1-12.
Als mensen ‘slapen’ wil dit zeggen dat ze geen inzicht hebben in de geestelijke wereld en dat ze daarin dus ook niet actief (kunnen) zijn, er geen rekening mee houden.
Ze kunnen dan ook niet het wezen of de oorsprong van goed en kwaad onderscheiden en zo kan satan zijn slag slaan.

Op Patmos ziet Johannes in visioenen de doorwerking van de zeer vele dwalingen op het christelijke erf.
Deze worden uitgebeeld door het grote Babylon, de moeder van de geestelijke hoeren en van alle gruwelijkheden ter wereld (zie Openbaring 17:5).
Hij is net zo verbaasd of zelfs ontzet als de medewerkers van de boer in onze vergelijking.
En ik verbaasde mij, toen ik haar zag, met grote verbazing, zegt Johannes in Openbaring 17:6.
Hoe is het mogelijk dat zo’n geheim nooit eerder ontsluierd is geworden?

In wat voor Egyptische duisternis hebben Gods zonen al die tijd geleefd zonder dat zij dit mysterie van de ongerechtigheid hebben kunnen ontraadselen?
De oorzaak hiervan is dat zij geen kennis hebben van de geestelijke wereld, van het koninkrijk van de hemel.
Maar de gemeente van de laatste tijd mag en kan door de werking van Gods geest de sleutels van dit koninkrijk weer gaan hanteren.
Zij doorziet hierdoor helder en klaar het geraffineerde spel van satan in de afgelopen bijna twintig eeuwen.
Door de inspiraties van satan en zijn demonen begonnen in de tijd van Constantijn de Grote en van Augustinus in de kerk ook ‘de gruwelijkheden ter wereld’ te komen, de vervolgingen en de eliminatie van de zonen van God.

Jezus, de grote Landman, zegt: Laat beide samen opgroeien tot aan de oogst … (zie Matteüs 13:30).
Maar de ongehoorzame kerkelijke leiders vonden het beter deze waarschuwing in de wind te slaan en ze begonnen maar alvast met het uittrekken van het (in hun ogen) onkruid.
De grote ‘kerkvader’ Augustinus zoekt naar argumenten voor het goedpraten van de vervolgingen van de ene christen door de andersdenkende andere.
Het verschrikkelijkste ogenblik in de hele kerkgeschiedenis is als Augustinus de aansporing geeft: ‘cogite intrare’, dit is dwing hen binnen te komen in mijn huis, totaal foutief ontleend aan Lucas 14:23.

Geen inzicht bij de hervormers

Want Agustinus wil de mensen met geweld dwingen om deel uit te maken (blijven) van de ‘moederkerk’.
Hij dwingt niet de demonen namens Jezus om de mens te verlaten, zoals bij Maria uit Magdala, bij wie Jezus zeven demonen uitdrijft.
Hij verlost ook geen mensen van demonen zoals Jezus dat doet bij de bezeten man in het land van de Gadarenen, bij wie Hij een legioen demonen uitdrijft.
Augustinus en met hem de kerk, gebruikt lichamelijk geweld en intimidatie om hun doel te bereiken.
Hieruit blijkt dat ze geen inzicht hebben in de bronnen van goed en kwaad in de geestelijke wereld.
Ook zij worden in hun blinde religieuze ijver geïnspireerd door religieuze demonen, net als Paulus, als hij ‘dreiging en moord blazend’ de christenen in zijn tijd vervolgt (zie Handelingen 9:1).
Voor ‘blazend’ kan ook gelezen worden: ‘snuivend’ of ‘briesend’, wat we zien bij wild gedrag van een paard.
De herkomst van de inspiratie is duidelijk.

De zon van het evangelie houdt op met schijnen en er breekt in de kerk een heel lange donkere nacht aan.
Vanaf Augustinus trekt de kerk het aardse zwaard uit de schede en mogen de van bloed druipende beulen in de Middeleeuwen hun woede op de ‘ketters’ koelen.
Ze kunnen zich daarbij beroepen op de demonisch geïnspireerde autoriteit van Augustinus.
Dit in oneindige tegenstelling tot de volmacht van Jezus, op de Goddelijke liefde gebaseerd, die tot doel heeft de mens naar geest, ziel en lichaam te herstellen en te verheffen!

Ook de reformatoren, waaronder Calvijn, hebben geen inzicht in de geestelijke wereld.
In plaats van demonen uit te werpen, om zo vrij baan te maken voor het koninkrijk van God, vechten ze tegen mensen van vlees en bloed.
We denken aan de houding van Calvijn in de heksenprocessen.
Vierendertig zogenaamde pestzaaiers worden ervan beschuldigd dat ze met zalf, gemaakt uit de uitwerpselen van de duivel, de stoepen voor de woningen hebben ingesmeerd en zo de pest in de stad hebben gebracht.
Voordat ze verbrand worden, hakt men de vrouwen hun rechterhand af en de mannen worden met gloeiende tangen gemarteld, waarbij hun lichamen opengescheurd worden (zie: ‘Misère en grootheid van Calvijn’ door dr. N. J. Hommes).
Zo wordt de geschiedenis van de kerk er een van bloed en tranen, van onrecht en geweld en van het ombrengen van miljoenen levens die dierbaar zijn in Gods oog.
In plaats van het onkruid uit te trekken, heeft men het koren er met handenvol uitgerukt.

Naar welke periode in de kerkgeschiedenis kunnen wij teruggrijpen en zeggen: "Naar zo’n tijd verlangen wij ook?"
Er wordt in de kerk niet veel over dit droevige verleden gesproken, laat staan dat men zijn spijt erover betuigt.
Maar als we terugkijken, worden we geconfronteerd met haar degeneratieproces.

Paulus vraagt zich in 1 Korintiërs 10:29 af waarom zijn vrijheid beoordeeld zou moeten worden door het geweten van iemand anders.
In de kerkgeschiedenis wordt dat ‘andere geweten’ in veel gevallen gevormd door de inquisitie en de vele ‘geestelijke’ rechtbanken.
Ze willen wel het onkruid eruit trekken, maar door hun gebrek aan geestelijk inzicht maken ze gruwelijke vergissingen.
De grote ketterjager (priester …!) Konrad von Marburg schrijft: "We willen honderd onschuldigen verbranden, als er maar één ketter onder is!"
Over demonische inspiratie gesproken!

De tijdsgeest?

Men zegt wel eens dat deze mensen handelen naar de ‘geest van hun tijd’.
Dat klopt inderdaad en daarom wordt dit alles in die tijd zo gemakkelijk geaccepteerd, ook door de zogenaamde kerkvaders.
Maar de ‘geest van de tijd’ is altijd de geest die de natuurlijke mens in zijn greep houdt (die van de overste van de wereld, satan) en niet die van Christus.
Hoeveel leiders kunnen het in de afgelopen eeuwen met Paulus zeggen een navolger van Christus te zijn en dat ze in praktijk hebben gebracht wat ze van hem gehoord hebben?
Daarom kan de kerkgeschiedenis nooit ons criterium zijn.

Deze geschiedenis is voor het grootste deel de historie van Babylon, de grote hoer die aan veel waterstromen (dwalingen) zit, met wie de koningen van de aarde ontucht gepleegd hebben (zie Openbaring 17:1-2).
Een beroep doen op de visie van onze voorouders is het teruggrijpen naar een tijd vol dwalingen en andere demonische inspiraties in de kerk.
Het is de tijd waarin het goede graan samen opgroeit met het onkruid, de tijd van de gelovigen die in slaap vallen (zie de vergelijking van de tien meisjes), de tijd van afval en vermenging van waarheid en leugen op Gods akker.